ECLI:NL:HR:2007:BA7772

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03590/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake sociale verzekeringen en loonadministratie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2007 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. P.A.L.C. Lamme, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijke overtredingen van de Organisatiewet sociale verzekeringen en de Coördinatiewet sociale verzekering. De Rechtbank had de aanvrager een gevangenisstraf van 1 jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis.

De aanvrage tot herziening is ingediend op basis van nieuwe feiten die volgens de aanvrager niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de aanvrage niet voldoet aan de vereisten van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat er sprake moet zijn van nieuwe, feitelijke omstandigheden die het ernstig vermoeden wekken dat het oorspronkelijke onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage niet-ontvankelijk is, omdat de gestelde omstandigheden niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.

De beslissing van de Hoge Raad is dat de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk wordt verklaard, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

12 juni 2007
Strafkamer
nr. 03590/06 H
IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 8 september 2005, nummer 09/017049-04, ingediend door mr. P.A.L.C. Lamme, advocaat te Zoetermeer, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1. "medeplegen van telkens opzettelijk overtreden van een in artikel 91 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 jo. de artikelen 1 en 3 van de Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 mei 1989, Stcrt. 1989, 107, bedoelde verplichting niet nakomen, (de Hoge Raad leest: begaan door een rechtspersoon,) terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd" en 2. "medeplegen van telkens opzettelijk een in artikel 10 van de Coördinatiewet sociale verzekering jo een in artikel 8, 2 en 13 van het Loonadministratiebesluit bedoelde verplichting niet nakomen, (de Hoge Raad leest: begaan door een rechtspersoon,) terwijl hij telkens feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 juni 2007.