ECLI:NL:HR:2007:BA7692

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03185/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. De verdachte had op 18 oktober 2005 beroep in cassatie ingesteld, en de stukken waren pas op 9 november 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn was overschreden, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoefde te worden, gezien de opgelegde straffen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zou vernietigen, maar enkel ten aanzien van de duur van de bijkomende straf van de ontzegging van de rijbevoegdheid. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen, zonder dat er aanleiding was om de bestreden uitspraak te vernietigen. De zaak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures, maar ook de mogelijkheid voor de Hoge Raad om in bepaalde gevallen geen rechtsgevolg te verbinden aan een overschrijding.

Uitspraak

25 september 2007
Strafkamer
nr. 03185/06
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 oktober 2005, nummer 22/002564-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 18 maart 2004 - de verdachte ter zake van 1."overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld t.a.v. feit 1 tot een geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis en t.a.v. feit 2 tot twee weken hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden met verbeurd- verklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Tj.E. van der Spoel, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de duur van de opgelegde bijkomende straf van de ontzegging van de rijbevoegdheid, de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 18 oktober 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 9 november 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straffen als hiervoor onder 1 vermeld, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 september 2007.