ECLI:NL:HR:2007:BA7685

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02598/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemen van een valse hoedanigheid in financiële dienstverlening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van oplichting en verduistering door het aannemen van een valse hoedanigheid als bemiddelaar in financiële diensten. De feiten betroffen een periode van 1 mei 1998 tot en met 30 april 2002, waarin de verdachte verschillende personen heeft bewogen tot het verstrekken van aanzienlijke geldbedragen onder valse voorwendselen. De verdachte had hen voorgespiegeld dat hun geld in depot zou worden gehouden en dat zij een hogere rente zouden ontvangen dan bij banken. In werkelijkheid gebruikte de verdachte de ontvangen gelden voor eigen doeleinden, waaronder beleggingen in opties en het betalen van persoonlijke uitgaven, zonder de aangevers hierover te informeren.

Het Hof had vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn rol als financieel deskundige, de aangevers had misleid door hen te laten geloven dat hun geld veilig was en dat zij een goede rente zouden ontvangen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op basis van de bewijsmiddelen terecht had geoordeeld dat de verdachte niet de intentie had om de ontvangen bedragen te beheren zoals beloofd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd tot elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.

De uitspraak benadrukt de ernst van het aannemen van een valse hoedanigheid in de financiële sector en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen. De Hoge Raad bevestigde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de misleiding van de aangevers, maar ook voor het schenden van het vertrouwen dat in hem was gesteld als bemiddelaar.

Uitspraak

25 september 2007
Strafkamer
nr. 02598/06
LBS/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 september 2005, nummer 23/001697-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 7 juli 2004 - de verdachte ter zake van 1. "oplichting, meermalen gepleegd" en "verduistering" en 2. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de verdachte ontzet van het recht het beroep van bemiddelaar in financiële diensten en makelaar van onroerende goederen en assurantietussenpersoon uit te oefenen voor de duur van vijf jaren. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft mr. R.N. Wessels schriftelijk commentaar gegeven op het negende middel van de verdachte. Namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] heeft mr. F.M. Wagener, advocaat te Alkmaar, schriftelijk commentaar gegeven op het negende middel van de verdachte.
2.3. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.4. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe van de verdachte op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 23 september 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 7 september 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat de onder 1 bewezenverklaarde oplichting niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, onder meer niet wat het betreft 'het aannemen van een valse hoedanigheid'.
4.2. Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 mei 1998 tot en met 30 april 2002 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [benadeelde partij 1] en [betrokkene 3] en [benadeelde partij 2] en [betrokkene 4] heeft bewogen tot de afgifte van respectievelijkeuro 92.115,97 t.a.v. [betrokkene 1] en f. 337.251,93 (euro 153.038,25) t.a.v. [betrokkene 2] en f. 148.000,-- (euro 67.159,47) t.a.v. [benadeelde partij 1] en [betrokkene 3] en f. 283.316,77 (euro 128.563,55) t.a.v. [betrokkene 4] en f. 25.000,- (euro 11.344,51) t.a.v. [betrokkene 4] en f. 380.000,-- (euro 172.436,48) t.a.v. [benadeelde partij 2], hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid, terwijl verdachte met voornoemde personen een soms jarenlange vertrouwensrelatie had,
- die personen voorgehouden dat, indien deze voornoemde geldbedragen bij verdachte in depot zouden geven, deze een hogere rente zouden krijgen dan de toen geldende rente bij banken en
- die [betrokkene 2] voorgehouden dat het in depot geven aan verdachte van geldbedragen een gebruikelijke gang van zaken was en
- zich telkens voorgedaan als bonafide bemiddelaar in financiële diensten en vertrouwenspersoon, die aan hem verstrekt geld tijdelijk als een goed "huisvader" zou beheren;
- en telkens daarbij verzwegen dat het te verstrekken geld geheel of gedeeltelijk gebruikt zou worden voor de handel in opties en betalingen van schulden;
- en ten aanzien van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] - voorafgaande aan de afdracht of overboeking van het geld - ter bevestiging van gemaakte afspraken een overeenkomst van geldlening op schrift gesteld en die overeenkomst ondertekend en respectievelijk door die [betrokkene 1] en die [betrokkene 2] laten ondertekenen, in welke overeenkomsten bepalingen over de hoogte van de rentevergoedingen en de datum van opeisbaarheid en de wijze van betaling van de rentevergoeding en de datum van opeisbaarheid en de wijze van terugbetaling van de hoofdsom waren opgenomen,
- en ten aanzien van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] - voorafgaande aan de afdracht of overboeking van het geld - ter bevestiging van gemaakte afspraken een overeenkomst van geldlening op schrift gesteld en die overeenkomst ondertekend en respectievelijk door die [benadeelde partij 1] en die [benadeelde partij 2] laten ondertekenen, in welke overeenkomsten bepalingen over de hoogte van de rentevergoedingen en de datum van opeisbaarheid van de rentevergoeding en de datum van opeisbaarheid van de hoofdsom waren opgenomen,
waardoor voornoemde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgiften (...)."
4.3.1. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, worden afgeleid dat:
- de verdachte bemiddelaar in de verkoop en aankoop van woningen en tussenpersoon in verzekeringen was;
- de verdachte anderen, met wie hij al jaren zaken deed en met wie een vertrouwensrelatie bestond, aanbood de opbrengst van de verkoop van hun woning (in depot) te bewaren tegen een hogere rente dan de banken zouden kunnen bieden;
- de verdachte contracten sloot waarin hij toezegde de maandelijkse rente en de hoofdsom op een afgesproken tijdstip over te maken;
- de verdachte reeds bij het sluiten van de contracten voornemens was het geld te beleggen, terwijl hij dat steeds verzwegen heeft;
- de verdachte het in bewaring gekregen geld op zijn eigen bankrekening stortte, het heeft belegd in opties en er eigen boodschappen, verzekeringen en belastingen van heeft betaald, zonder van de uitgaven een administratie bij te houden, en
- de verdachte de aangevers [betrokkene 1], [betrokkene 2], [benadeelde partij 1], [betrokkene 4] en [benadeelde partij 2] blanco formulieren liet ondertekenen, waar hij vervolgens buiten hun medeweten in opnam dat het geld later dan afgesproken opeisbaar zou zijn of dat het geld zou worden belegd.
4.3.2. Het Hof heeft nog het volgende overwogen:
"Blijkens de verklaringen van de aangevers [betrokkene 1], [betrokkene 2], [benadeelde partij 1] en [betrokkene 3], [benadeelde partij 2] en [betrokkene 4], als weergegeven in de bewijsmiddelen, blijkt dat aan de aangevers is voorgespiegeld dat het door hen op de bankrekening van verdachte te storten bedrag door verdachte in depot zou worden gehouden. Dat in de door verdachte opgestelde en door de aangevers [betrokkene 2] en [benadeelde partij 1] op respectievelijk 11 januari 2001 en 22 mei 1998 ondertekende verklaringen is vermeld dat het om een privé-lening zou gaan doet hieraan niet af, nu deze verklaringen door verdachte als 'financieel deskundige' zijn opgesteld en de aangevers als leken deze verklaringen in goed vertrouwen hebben getekend. Blijkens de verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 4] en [benadeelde partij 2], voornoemd, heeft verdachte tevens met behulp van (op verzoek van verdachte) door aangevers ondertekende blanco vellen, valse overeenkomsten opgesteld, waarin stond opgenomen dat de aangevers ervan op de hoogte waren dat de door hen aan verdachte verstrekte gelden zouden worden gebruikt voor beleggingen.
Ten overvloede overweegt het hof dat, zo er al sprake zou zijn van privé-leningen, uit bovenvermelde verklaringen van de aangevers volgt dat deze leningen werden verstrekt onder de beperking dat dat geld in depot zou worden gehouden door verdachte. Dat dit niet in de tussen verdachte en de respectieve aangevers gesloten overeenkomst is vastgelegd doet aan de clausulering niet af, gelet op het feit dat, zoals hiervoor reeds overwogen, de overeenkomsten door verdachte als 'financieel deskundige' zijn opgesteld, waarbij bedoelde beperking door verdachte kennelijk bewust uit de overeenkomst is gehouden.
Het betoog van de verdachte dat sprake zou zijn van privé-leningen waarbij hij de vrije hand had om met die gelden te doen wat hij wilde, is voorts in strijd met de door de verdachte op een later tijdstip opgestelde verklaringen waarin de aangevers (achteraf) toestemming zouden hebben verleend aan de verdachte om de gelden te beleggen. Het hof verwerpt dan ook het verweer."
4.4. Het Hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte reeds ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten niet de intentie had om met de hem verstrekte bedragen om te gaan zoals was voorgespiegeld. Meer in het bijzonder op grond daarvan heeft het Hof kunnen oordelen dat de verdachte telkens valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid de bewezenverklaarde hoedanigheid van bonafide bemiddelaar in financiële diensten en vertrouwenspersoon die aan hem verstrekt geld tijdelijk als "een goed huisvader" zou beheren, heeft aangenomen.
4.5. In zoverre faalt het middel.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 september 2007.