ECLI:NL:HR:2007:BA7685
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Aannemen van een valse hoedanigheid in financiële dienstverlening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van oplichting en verduistering door het aannemen van een valse hoedanigheid als bemiddelaar in financiële diensten. De feiten betroffen een periode van 1 mei 1998 tot en met 30 april 2002, waarin de verdachte verschillende personen heeft bewogen tot het verstrekken van aanzienlijke geldbedragen onder valse voorwendselen. De verdachte had hen voorgespiegeld dat hun geld in depot zou worden gehouden en dat zij een hogere rente zouden ontvangen dan bij banken. In werkelijkheid gebruikte de verdachte de ontvangen gelden voor eigen doeleinden, waaronder beleggingen in opties en het betalen van persoonlijke uitgaven, zonder de aangevers hierover te informeren.
Het Hof had vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn rol als financieel deskundige, de aangevers had misleid door hen te laten geloven dat hun geld veilig was en dat zij een goede rente zouden ontvangen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op basis van de bewijsmiddelen terecht had geoordeeld dat de verdachte niet de intentie had om de ontvangen bedragen te beheren zoals beloofd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd tot elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.
De uitspraak benadrukt de ernst van het aannemen van een valse hoedanigheid in de financiële sector en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen. De Hoge Raad bevestigde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de misleiding van de aangevers, maar ook voor het schenden van het vertrouwen dat in hem was gesteld als bemiddelaar.