ECLI:NL:HR:2007:BA7239

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01603/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep en cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2007 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep en het cassatieberoep van de verdachte. De zaak betreft een eerder vonnis van de Rechtbank te Roermond, waarin de verdachte op verschillende punten was vrijgesproken en op andere punten was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Het Hof te 's-Hertogenbosch had het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het hoger beroep door het OM was ingetrokken voordat het Hof aan een feitelijk onderzoek was begonnen. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing van het Hof.

De Hoge Raad overweegt dat noch uit het cassatiemiddel, noch uit de overige gedingstukken blijkt dat de verdachte een rechtens te respecteren belang heeft bij het instellen van beroep in cassatie. Dit betekent dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaart in zijn cassatieberoep. De beslissing van het Hof om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep blijft daarmee in stand. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een rechtens te respecteren belang bij het instellen van cassatie, wat in deze zaak ontbrak.

De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, en is gepubliceerd in de rechtspraak.

Uitspraak

18 december 2007
Strafkamer
nr. 01603/06
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 februari 2006, nummer 20/001904-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 2 april 2004, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem onder 4 tenlastegelegde en voorts ter zake van (parketnummer 04/610175-03) 1., 2. en 3. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 5. "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", (parketnummer 04/050926-03) "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en (parketnummer 04/070046-03) 1. "in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking" en 2 primair "oplichting" is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met verbeurdverklaring zoals in het vonnis omschreven. Voorts is de benadeelde partij door de Rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep en/of geen beslissing heeft genomen naar aanleiding van het door de verdachte ingestelde hoger beroep.
3.2. Het bestreden arrest houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Het van de zijde van de verdachte ingestelde hoger beroep alsmede het van de zijde van het openbaar ministerie ingestelde beroep is telkens ingetrokken nadat de terechtzitting in hoger beroep is aangevangen maar voordat het Hof aan een onderzoek van de feiten is toegekomen.
Nu geen rechtens te respecteren belang gediend is met een behandeling van het hoger beroep, zal het Hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
(...)
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep."
3.3. Noch uit het middel noch uit de overige gedingstukken blijkt dat de verdachte een rechtens te respecteren belang heeft bij het instellen van beroep in cassatie tegen het bestreden arrest. Dat brengt mee dat hij niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep, zodat het middel onbesproken moet blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 december 2007.