ECLI:NL:HR:2007:BA7223

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/090HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over geschil in koopprijsberekening

In deze zaak heeft eiser [eiser] op 3 januari 2002 verweerster [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. Hij vorderde primair een bedrag van ƒ 147.700,-- en subsidiair ƒ 48.565,--, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft op 9 juni 2003 vonnis gewezen, waarbij verweerster werd veroordeeld tot betaling van € 23.202,54 (ƒ 51.131,67) met wettelijke rente. Verweerster ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, waar eiser incidenteel hoger beroep instelde. Het hof heeft op 15 december 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigd en verweerster veroordeeld tot betaling van € 3.281,74 met wettelijke rente, terwijl het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de advocaat van eiser en de advocaat van verweerster, mr. R.L. Bakels, de zaak toelichtten. De Advocaat-Generaal J. Wuisman heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 2.081,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, zonder nadere motivering, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

29 juni 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/090HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai,
t e g e n
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[eiser] heeft bij exploot van 3 januari 2002 [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en primair gevorderd [verweerster] te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van ƒ 147.700,--, subsidiair ƒ 48.565,-- met rente en kosten.
[verweerster] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 9 juni 2003 [verweerster] veroordeeld aan [eiser] een bedrag te betalen van € 23.202,54 (ƒ 51.131,67), met wettelijke rente.
Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [eiser] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 15 december 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [verweerster] veroordeel tot betaling aan [eiser] van € 3.281,74, met wettelijke rente. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat en voor [verweerster] door mr. R.L. Bakels, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 2.081,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 juni 2007.