ECLI:NL:HR:2007:BA6851

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00471/07 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een TBS-maatregel opgelegd door het Hof met betrekking tot de beoordeling van deskundigenrapporten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2007 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, die in de Forensisch Psychiatrische Kliniek 'Oldenkotte' te Eibergen verbleef, had eerder een TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd gekregen. De aanvrager stelde dat het Hof bij zijn oordeel over de oplegging van deze maatregel niet op de hoogte was van een uitspraak van het Regionale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, waarin werd geoordeeld dat het rapport van de forensisch psycholoog G. de Jong niet voldeed aan de professionele eisen en als onvoldoende werd beschouwd. De aanvrager betoogde dat dit rapport de basis vormde voor de veroordeling en dat, indien het Hof met deze informatie bekend was geweest, het tot een ander vonnis zou zijn gekomen.

De Hoge Raad oordeelde echter dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om een ernstig vermoeden te wekken dat het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad verduidelijkte dat de eis van artikel 457, eerste lid, aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet was voldaan, omdat de aanvrager niet kon aantonen dat de nieuwe informatie had geleid tot een vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of een minder zware strafbepaling. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de kwaliteit van deskundigenrapporten in strafzaken en de strikte eisen die aan herzieningsaanvragen worden gesteld. De Hoge Raad bevestigde dat de aanvrager niet kon aantonen dat de eerdere veroordeling op een ondeugdelijke rapportage was gebaseerd, en dat de procedurele waarborgen in het strafrecht gewaarborgd blijven.

Uitspraak

12 juni 2007
Strafkamer
nr. 00471/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 augustus 2004, nummer 24/000274-04, ingediend door mr. W.J. Ausma, advocaat te Nieuwegein, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de aanvrage verblijvende in de Forensisch Psychiatrische Kliniek "Oldenkotte" te Eibergen.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 23 februari 2004 - de aanvrager ter zake van 1 subsidiair "feitelijke aanranding van de eerbaarheid", 2. "schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd" en 3. "schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats terwijl een ander zijns ondanks tegenwoordig is" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden en gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld onder de voorwaarden zoals in het arrest vermeld. Het Hof heeft tevens de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Aan de aanvrager is bij het arrest waarvan herziening wordt gevraagd onder meer de maatregel van terbeschikkingstelling onder bepaalde voorwaarden opgelegd. Het Hof heeft bij zijn oordeel omtrent de oplegging van deze maatregel - naast onder meer een rapport van een forensisch psychiater waarin wordt geadviseerd tot terbeschikkingstelling - ook een deskundigenrapport van forensisch psycholoog G. de Jong betrokken. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek ter terechtzitting "zou hebben geleid tot een ander vonnis", indien het Hof bekend was geweest met een bij de aanvrage gevoegde uitspraak van het Regionale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen van 20 november 2006. In die uitspraak is - kort gezegd - geoordeeld dat het rapport van G. de Jong niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld en onvoldoende professioneel is en dat het niveau van het rapport in zijn geheel ver onder de maat is. Daaraan wordt door de aanvrager de gevolgtrekking verbonden dat sprake is van een novum nu de aanvrager is "veroordeeld op basis van een juridisch ondeugdelijke rapportage" en derhalve niet is voldaan aan de eis zoals gesteld in art. 37a Sr in verbinding met art. 37, tweede lid, Sr.
3.3. Hetgeen in de aanvrage is aangevoerd kan echter niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aangevoerde omstandigheid kan immers niet tot gevolg hebben dat, ware het Hof daarmee bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder "eene minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 12 juni 2007.