25 september 2007
Strafkamer
nr. 01667/06 E
SM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 6 februari 2006, nummer 21/006367-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 26 oktober 2004 - de verdachte ter zake van "medeplegen van: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 200 dagen hechtenis.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen ten aanzien van de strafoplegging en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de hoogte van de opgelegde geldboete nader had moeten motiveren, gelet op hetgeen in hoger beroep omtrent de draagkracht van de verdachte is aangevoerd.
3.2. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] op tijdstippen in de periode van 1 november 2002 tot en met 30 november 2002 over één of meer openstaande weg(en) in de gemeente Zwolle, althans in Nederland, (telkens) met één of meer auto's, welke werd(en) bestuurd door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5], taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe strekkende vergunning."
3.3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 23 januari 2006 houdt onder meer het volgende in:
"Op vragen van het hof verklaart de verdachte, zakelijk weergegeven, het volgende
De B.V. is failliet verklaard. Ik heb in de tussentijd bij mijn broer gewerkt en ik ben een poosje naar Turkije gegaan. Ik heb inmiddels een uitkering aangevraagd. Na het taxibedrijf heb ik ook nog een tijdje een uitzendbureau gehad."
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot de verdediging, waarbij de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aanvoert:
(...)
Mocht het hof het hiermee oneens zijn, dan wil ik een uitdrukkelijk beroep doen op matiging van de straf. De boete is erg hoog en de rechtbank doet dit af met een standaardmotivering. De medeplegers zijn weggekomen met boetes tussen de 500 en 1000 euro. Gelijke monniken, gelijke kappen. Er kan in deze zaak niet meer dan een substantieel lagere boete worden opgelegd. 1000 euro is het maximum. De huidige financiële situatie van mijn cliënt is slecht. Cliënt heeft op dit moment geen inkomsten en ik vraag me af waar het geld vandaan moet komen. "
3.3.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van tienduizend euro, subsidiair tweehonderd dagen hechtenis en heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat de straf die in eerste aanleg aan verdachte is opgelegd in verhouding tot de straffen die in de zaken tegen de andere in de tenlastelegging genoemde verdachten zijn opgelegd, disproportioneel is.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht het hof aannemelijk dat verdachte een sturende, initiërende en leidende rol heeft vervuld bij de totstandkoming van de vennootschap onder firma [A] met voormalige werknemers van [B] B.V. als vennoten. Vanuit die constructie werd taxivervoer georganiseerd terwijl daarvoor geen vergunning bestond. Waar de rol van andere, inderdaad lager gestrafte, verdachten min of meer beperkt is gebleven tot het verrichten van taxivervoer, stond verdachte daarentegen aan de wieg van de vennootschapsconstructie en speelde hij daarin ook een bepalende rol. Het hof ziet in dat verschil aanleiding in de strafoplegging een onderscheid te maken.
Het hof heeft acht geslagen op verdachtes draagkracht. In de ernst van het bewezenverklaarde, de rol die verdachte daarbij heeft gespeeld en het economisch voordeel dat is gemoeid met de ontwikkeling van de vennootschapsconstructie en het verrichten van taxivervoer zonder vergunning, ziet het hof de aanleiding om een geldboete van na te melden hoogte op te leggen."
3.4. Het Hof, dat uitdrukkelijk heeft overwogen dat het acht heeft geslagen op de draagkracht van de verdachte, heeft kennelijk geoordeeld dat die draagkracht toereikend is om de opgelegde geldboete te voldoen. Dat is in het licht van hetgeen door en namens de verdachte omtrent de financiële situatie is gesteld en in aanmerking genomen dat daaromtrent aan het Hof geen nadere gegevens zijn verschaft, ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 september 2007.