ECLI:NL:HR:2007:BA6318
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte voor het bouwen van een antenne-installatie zonder vergunning
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, een onderneming, was beschuldigd van het bouwen van een antenne-installatie zonder de vereiste vergunning. De antenne was geplaatst op een bestaande antenne-installatie van een andere onderneming, die 39,6 meter hoog was. De verdachte had een antenne en antennedrager geplaatst op een hoogte van ongeveer 22 meter, wat volgens de tenlastelegging meer dan 5 meter was gemeten vanaf de voet van de antennemast. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van het Hof, dat de hoogte van de antenne gemeten moest worden vanaf de voet van de antennemast, onjuist was. De Hoge Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de hoogte van de door de verdachte geplaatste antenne en antennedrager meer dan 5 meter was, en sprak de verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, maar het beroep werd voor het overige verworpen.
De zaak betreft de uitleg van de relevante bepalingen in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) en de Woningwet. De Hoge Raad benadrukte dat de bestaande antennemast niet als onderdeel van de nieuwe antenne-installatie van de verdachte moest worden aangemerkt bij de beoordeling van de hoogte. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet in strijd met de wet had gehandeld, aangezien de hoogte van de antenne-installatie niet boven de toegestane limieten uitkwam. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van bouwvergunningplicht en de voorwaarden waaronder antenne-installaties kunnen worden geplaatst.