ECLI:NL:HR:2007:BA6244
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en verrekening van voorlopige teruggaaf IB
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap en de verrekening van een voorlopige teruggaaf van de inkomstenbelasting. De vrouw had op 5 maart 2001 echtscheiding aangevraagd bij de rechtbank Rotterdam, waarbij zij ook verzocht om nevenvoorzieningen. De rechtbank sprak op 7 november 2001 de echtscheiding uit en hield de zaak aan voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Na verschillende tussenbeschikkingen heeft de rechtbank op 29 juli 2004 de verdeling vastgesteld. De man ging in hoger beroep tegen de tussenbeschikkingen van het hof, dat op 23 augustus 2006 de verdeling bevestigde. De man stelde cassatie in, terwijl de vrouw incidenteel cassatieberoep instelde. De Hoge Raad beoordeelde de geschillen over de verdeling van twee bedragen: een bedrag van ƒ 59.000,-- dat de vrouw had opgenomen van de gezamenlijke spaarrekening en een bedrag van € 2.698,18 dat aan de vrouw was uitbetaald als voorlopige teruggaaf IB 2001. De rechtbank oordeelde dat het opgenomen bedrag niet verrekend hoefde te worden, omdat de vrouw dit had aangewend voor noodzakelijke kosten van levensonderhoud. Het hof oordeelde echter dat de voorlopige teruggaaf in de gemeenschap viel en verrekend moest worden. De Hoge Raad verwierp het principale beroep van de man, maar vernietigde het oordeel van het hof over de voorlopige teruggaaf, omdat deze niet in de gemeenschap viel. De Hoge Raad bekrachtigde de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 april 2004.