ECLI:NL:HR:2007:BA6236

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/103HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure tussen bank en voormalige cliënt over schadevergoeding wegens wanprestatie

In deze zaak gaat het om een schadestaatprocedure tussen een bank en een voormalige cliënt, die schadevergoeding vordert wegens wanprestatie. De cliënt, aangeduid als [eiser], heeft de bank gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en vorderde, na wijziging van eis, een bedrag van ƒ 1.571.283,50, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft na verschillende tussenvonnissen op 31 maart 2004 de bank veroordeeld tot betaling van € 11.029,73, met rente. Hierop heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 22 december 2005 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaarde en de eerdere vonnissen bekrachtigde.

Tegen deze beslissing heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de advocaten van beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de bank zijn begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie kunnen leiden, en dat verdere motivering niet nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest is gewezen door vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en is op 13 juli 2007 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

13 juli 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/103HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
BANQUE ARTESIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Bank.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 26 juni 2000 de Bank gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, na wijziging van eis, de Bank te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 1.571.283,50, met rente en kosten.
De Bank heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft, na tussenvonnissen van 14 februari 2001, 11 september 2002 en 25 juni 2003, bij vonnis van 31 maart 2004 de Bank veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.029,73, met rente.
Tegen deze vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 22 december 2005 heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 14 februari 2001 en de overige vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de Bank mede door mr. E.M. Tjon-En-Fa, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 24 mei 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Bank begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 13 juli 2007.