ECLI:NL:HR:2007:BA5844

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02182/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van strafvervolging en middelen van cassatie in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, die tevens advocaat is, had middelen van cassatie ingediend tegen de beslissing van het Hof, dat hem niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep met betrekking tot een tenlastegelegde overtreding. De Hoge Raad oordeelde dat de ingediende middelen niet als cassatiemiddelen konden worden aangemerkt, voor zover ze een herhaling waren van eerder in feitelijke aanleg gehouden vertogen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de onderhavige overtreding was verstreken, waardoor het recht tot strafvervolging was vervallen.

De zaak betrof een overtreding die volgens de tenlastelegging op of omstreeks 1 oktober 2000 had plaatsgevonden. De Hoge Raad concludeerde dat de verjaringstermijn, zoals vastgelegd in artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht, in dit geval ten hoogste vier jaar bedroeg. Aangezien de overtreding was begaan voor de inwerkingtreding van de nieuwe regels omtrent verjaring, was het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover het ging om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep. Voor het overige werd het beroep verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en voldoende onderbouwde cassatiemiddelen en de toepassing van verjaring in strafzaken.

Uitspraak

4 september 2007
Strafkamer
nr. 02182/06
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 april 2006, nummer 20/000141-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep - voor zover dit is gericht tegen de tenlastegelegde overtreding - en voorts in hoger beroep met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 september 2001 de verdachte ter zake van onder 1. "wederspannigheid" veroordeeld tot een geldboete van € 420,-, subsidiair 8 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte, die tevens advocaat is. Deze heeft bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur en de aanvullende schriftuur zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voor zover de verdachte daarbij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep voor zover dat was gericht tegen de beslissingen van de Politierechter omtrent de als feit 2 tenlastegelegde overtreding, dat de Hoge Raad het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van die overtreding niet-ontvankelijk zal verklaren wegens het verstrijken van de termijn van de vervolgingsverjaring en het beroep voor het overige zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de verdachte van 11 juni 2007 op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
Op de nog bij de Hoge Raad ingekomen nadere schriftelijke commentaren op de conclusie van de Advocaat-Generaal zal de Hoge Raad geen acht slaan omdat het in strijd is met een goede procesorde om nogmaals te reageren op de conclusie van de Advocaat-Generaal (vgl. HR 16 maart 1999, LJN ZD1498, NJ 1999, 370).
3. Beoordeling van de schrifuur en van de middelen
De klachten in de schriftuur zijn genummerd I t/m XXV.
Voor zover die klachten bestaan uit een herhaling van in feitelijke aanleg gehouden vertogen kunnen zij niet als middelen van cassatie worden aangemerkt. Dat geldt ook voor zover in die klachten niet met voldoende duidelijkheid wordt aangegeven dat en waarom het Hof het recht zou hebben geschonden dan wel vormen zou hebben verzuimd.
Voor zover de in de schriftuur vervatte klachten wel voldoen aan de eisen die aan een middel van cassatie moeten worden gesteld, kunnen zij niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot de beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 1 oktober 2000 te Volkel, gemeente Uden, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het terrein van vliegbasis Volkel, zijnde grond toebehorende aan het Ministerie van Defensie (te weten: de Koninklijke Luchtmacht), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden."
4.1.2. Dit feit is als overtreding strafbaar gesteld bij art. 461 Sr.
4.2. De onderhavige overtreding is volgens de tenlastelegging begaan op of omstreeks 1 oktober 2000. Op grond van het tweede lid van art. 72 Sr zoals dat luidde van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogste twee maal twee jaar. Wat betreft dit feit is derhalve het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen.
5. Slotsom
Nu geen der middelen tot cassatie kan leiden terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde;
verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het onder 2 tenlastegelegde;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 september 2007.