ECLI:NL:HR:2007:BA5844
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Verjaring van strafvervolging en middelen van cassatie in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, die tevens advocaat is, had middelen van cassatie ingediend tegen de beslissing van het Hof, dat hem niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep met betrekking tot een tenlastegelegde overtreding. De Hoge Raad oordeelde dat de ingediende middelen niet als cassatiemiddelen konden worden aangemerkt, voor zover ze een herhaling waren van eerder in feitelijke aanleg gehouden vertogen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de onderhavige overtreding was verstreken, waardoor het recht tot strafvervolging was vervallen.
De zaak betrof een overtreding die volgens de tenlastelegging op of omstreeks 1 oktober 2000 had plaatsgevonden. De Hoge Raad concludeerde dat de verjaringstermijn, zoals vastgelegd in artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht, in dit geval ten hoogste vier jaar bedroeg. Aangezien de overtreding was begaan voor de inwerkingtreding van de nieuwe regels omtrent verjaring, was het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover het ging om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep. Voor het overige werd het beroep verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en voldoende onderbouwde cassatiemiddelen en de toepassing van verjaring in strafzaken.