ECLI:NL:HR:2007:BA5833

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01813/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van wijziging van de tenlastelegging in verband met hetzelfde feit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de toelaatbaarheid van een wijziging van de tenlastelegging in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het niet meewerken aan een bloedonderzoek. De Advocaat-Generaal had gevorderd om een subsidiaire tenlastelegging toe te voegen, maar het Hof weigerde dit, omdat het volgens hen zou betekenen dat niet langer hetzelfde feit ten laste zou zijn gelegd. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof deze beslissing niet voldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad stelt dat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging van de tenlastelegging moet worden gekeken of de gedragingen in de oorspronkelijke en gewijzigde tenlastelegging hetzelfde feit opleveren in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad concludeert dat de verwantschap tussen de delictsomschrijvingen en de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn begaan, zodanig zijn dat de wijziging van de tenlastelegging toelaatbaar is. De bestreden uitspraak van het Hof wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

Uitspraak

16 oktober 2007
Strafkamer
nr. 01813/06
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 januari 2006, nummer 22/000943-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 28 januari 2005 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en terug- of verwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten onrechte heeft afgewezen met als motivering dat de tenlastelegging als gevolg van de gevorderde wijziging niet langer hetzelfde feit - in de zin van art. 68 Sr - zou inhouden.
3.2.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"hij als bestuurder van een voertuig van wie - wegens verdenking dat personenauto te hebben bestuurd in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 - met toestemming van de daartoe ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde persoon door een arts een hoeveelheid bloed was afgenomen (aangezien verdachte niet in staat was zijn wil kenbaar te maken), op of omstreeks 26 september 2004 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, nadat verdachte door een opsporingsambtenaar in de gelegenheid was gesteld toestemming te geven tot een onderzoek van dat bloed en nadat verdachte, toen verdachte die toestemming niet had verleend, door een hulpofficier van justitie, althans een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, was bevolen mee te werken aan dat bloedonderzoek, geen medewerking heeft verleend."
3.2.2. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal gevorderd dat wijziging van de tenlastelegging zal worden toegelaten in dier voege dat aan het tenlastegelegde feit een subsidiair feit wordt toegevoegd, luidende dat:
"hij op of omstreeks 26 september 2004 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof te weten alcohol waarvan hij wist althans redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan -al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof- de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht."
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De advocaat-generaal deelt mede dat zijns inziens de tenlastelegging behoort te worden gewijzigd in dier voege dat aan de verdachte subsidiair zal worden tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde misdrijf en hij vordert dat die wijziging zal worden toegelaten.
De raadsman verzet zich tegen toewijzing van de vordering, omdat als gevolg van de gevorderde wijziging de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit - in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht - zal inhouden.
De advocaat-generaal deelt mede dat als gevolg van de gevorderde wijziging de tenlastelegging niet materieel een ander feit zal inhouden en hij persisteert bij zijn vordering tot wijziging van de tenlastelegging.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraadslaging.
Na hervatting van het onderzoek deelt het hof bij monde van de voorzitter mede dat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging wordt afgewezen, omdat als gevolg van de gevorderde wijziging de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit - in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht - zou inhouden."
3.4. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging van de tenlastelegging is de aan te leggen maatstaf of de in de aanvankelijke tenlastelegging opgenomen gedragingen hetzelfde feit in de zin van art. 313, tweede lid, Sv in verbinding met art. 68 Sr opleveren als de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging opgenomen gedragingen.
Bij toepassing van die maatstaf dient - overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 2 november 1999, NJ 2000, 174 - te worden onderzocht:
(i) of de verwantschap tussen de verschillende delictsomschrijvingen waarop de oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging daarvan zijn toegesneden, mede in aanmerking genomen of de strekking van de verschillende delictsomschrijvingen niet wezenlijk uiteenloopt, van zodanige aard is, en tevens
(ii) of de in die oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging daarvan verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte, dat de gedachte achter de in art. 313, tweede lid, Sv opgenomen beperking, die naar art. 68 Sr verwijst, meebrengt dat de gevorderde wijziging toelaatbaar is (HR 24 december 2002, LJN AE9043, NJ 2003, 245, rov. 3.6).
3.5. De aanvankelijke tenlastelegging is toegesneden op de in art. 163, negende lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) neergelegde verplichting gehoor te geven aan een bevel mee te werken aan een bloedonderzoek, welk bevel is gegeven bij verdenking dat de verdachte als bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met het in art. 8 WVW 1994 vervatte verbod, kort gezegd, een voertuig te besturen onder invloed van alcoholhoudende drank of van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen. De gevorderde wijziging van de tenlastelegging is toegesneden op het in art. 8, eerste lid, WVW 1994 voorziene verbod een voertuig te besturen onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank dat de verdachte niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
Beide misdrijven worden in art. 176, derde lid, WVW 1994 met dezelfde straf bedreigd.
3.6. Het oordeel van het Hof dat door de desbetreffende wijziging niet langer sprake zou zijn van hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen de verwantschap tussen de beide betrokken delictsomschrijvingen en het kennelijke verband tussen de beide tenlastegelegde gedragingen.
3.7. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 oktober 2007.