ECLI:NL:HR:2007:BA5665
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Beklag van een notariskantoor inzake verschoningsrecht en inbeslagname in strafzaak
In deze zaak gaat het om een beklag van een notariskantoor tegen de inbeslagname van stukken door de Rechter-Commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De inbeslaggenomen stukken zijn relevant voor het onderzoek naar de verdachten [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [A] B.V., die betrokken zijn bij zogenaamde ABC-transacties. De klager, een notariskantoor, beroept zich op zijn verschoningsrecht, dat is vastgelegd in de artikelen 98 en 125l van het Wetboek van Strafvordering. De Rechtbank te Rotterdam heeft in een eerdere beschikking geoordeeld dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat het verschoningsrecht van de notaris niet opgaat, omdat het belang van de waarheidsvinding zou prevaleren.
De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak dat het verschoningsrecht niet absoluut is en dat er uitzonderlijke omstandigheden kunnen zijn waarin het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren. De Hoge Raad oordeelt echter dat de Rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval sprake zou zijn van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden. De enkele omstandigheid dat er een onderzoeksbelang is, is niet voldoende om het verschoningsrecht te doorbreken. De klager was ten tijde van de inbeslagneming niet als verdachte aangemerkt, wat de situatie verder compliceert.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de klager, omdat de Rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd dat de inbeslaggenomen stukken onder het verschoningsrecht vallen. De beslissing van de Rechtbank om het beklag ongegrond te verklaren blijft daarmee in stand, en de inbeslaggenomen voorwerpen blijven onder beslag, aangezien het verschoningsrecht van de klager moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding.