ECLI:NL:HR:2007:BA5325

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00242/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem inzake oplichting en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 mei 2007 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 14 juli 2006 was gewezen. De aanvraagster, vertegenwoordigd door mr. C.A. Boeve, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van oplichting en het gebruik van een vals geschrift. Het Gerechtshof had de aanvraagster tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld en had daarnaast vorderingen van benadeelde partijen toegewezen.

De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten waren die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan het licht waren gekomen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de wettelijke vereisten voor herziening, zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering, in overweging genomen. Volgens artikel 457 Sv kan herziening alleen plaatsvinden op basis van nieuwe, feitelijke omstandigheden die het ernstig vermoeden wekken dat, indien deze feiten bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid.

De Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde gronden voor herziening niet voldeden aan de eisen van artikel 459 Sv, dat voorschrijft dat de aanvraag tot herziening moet steunen op concrete omstandigheden en bewijs. Aangezien de Hoge Raad geen nieuwe feiten of omstandigheden kon vaststellen die de eerdere veroordeling in twijfel trokken, werd de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk verklaard.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de strikte eisen die aan herzieningsaanvragen worden gesteld en bevestigt de rechtskracht van eerdere uitspraken, tenzij er overtuigend bewijs is van nieuwe feiten die de uitkomst van de zaak zouden kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

8 mei 2007
Strafkamer
nr. 00242/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 14 juli 2006, nummer 21/005816-05, ingediend door mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten, namens:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zutphen van 9 november 2005, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de aanvraagster ter zake van 1. medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, 3. medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225, eerste lid Sr, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, 4. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij art. 82, eerste lid van de Wet toezicht Kredietwezen 1992, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd en 5. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8], [betrokkene 9], [betrokkene 10], [betrokkene 11], [betrokkene 12], [betrokkene 13] en [betrokkene 14] toegewezen en aan de aanvraagster betalingsverplichtingen opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 mei 2007.