9 oktober 2007
Strafkamer
nr. 03112/06
RR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 april 2006, nummer 23/004026-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland Huis van Bewaring Lelystad" te Lelystad.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 20 september 2004 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van (zaak A) 1. "verkrachting, meermalen gepleegd", (zaak A) 2. "een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld dwingen dan wel door misleiding" bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd en een en ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld dwingen hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen, meermalen gepleegd", (zaak A) 3. en (zaak B) 4. "een ander ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die ander minderjarig is en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd en opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met een derde tegen betaling, terwijl die ander minderjarig is en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd", (zaak A) 4. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", (zaak A) 5. "in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals of vervalst is,(zaak A) 6. "opzettelijk een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst", (zaak B) 1. "een persoon medenemen met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld dwingen, dan wel door misleiding bewegen, zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld dwingen hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", (zaak B) 3. "een ander door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingen, dan wel door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", (zaak B) 5. "een persoon medenemen met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd", (zaak C) 1. "overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd", (zaak C) 2. "overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf met verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer en teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen zoals in het arrest omschreven.
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat, nadat de verdachte uit de zittingszaal was verwijderd, het Hof de verdachte niet in de gelegenheid heeft gesteld kennis te nemen van het gehele requisitoir van de Advocaat-Generaal en zich te verdedigen en het laatste woord te voeren.
4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 29 maart 2006 houdt onder meer het volgende in:
"Voorts memoreert de voorzitter dat de verdachte, na een verschil van inzicht met zijn voormalige raadsman mr. Van Eeuwijk, van verdere gebruikmaking van de diensten van deze raadsman heeft afgezien en dat het Hof - in verband met de importantie van deze zaak - de verdachte weliswaar een andere raadsman heeft toegevoegd, te weten mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, doch dat de verdachte van de diensten van deze raadsman ook geen gebruik heeft willen maken. De brief ter zake van mr. R.P.G. van der Weide, gedateerd 29 januari 2006, bevindt zich bij de stukken.
De verdachte bevestigt desgevraagd dat hij geen advocaat meer wil en dat hij zijn eigen verdediging wenst te voeren.
(...)
De verdachte begint hierop luid te schreeuwen en uit te varen tegen de advocaat-generaal.
De voorzitter waarschuwt de verdachte de orde op de terechtzitting niet te verstoren en kondigt aan dat hij bij een tweede ordeverstoring door de verdachte nog éénmaal zal waarschuwen en bij een volgende de verwijdering van de verdachte uit de zittingzaal zal bevelen.
De verdachte geeft te kennen dit te hebben begrepen en verklaart voorts:
(...)
Nadat de voorzitter heeft geconstateerd dat op de terechtzittingen in hoger beroep in deze zaak de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak (waaronder in het bijzonder ook al die stukken, waarvan in het verkort vonnis, het verkort arrest en/of in de onderscheidenlijke aanvullingen daarop melding is of zal worden gemaakt) reeds is medegedeeld en dat geen der procesdeelnemers nog (nadere) voorlezing van enig stuk of (nader) verhoor van enige getuige verlangt, geeft hij het woord aan de advocaat-generaal voor requisitoir.
Tijdens dit requisitoir begint de verdachte de advocaat-generaal zeer luidruchtig in de rede te vallen.
De voorzitter waarschuwt de verdachte ten tweeden male de orde op de terechtzitting niet te verstoren.
De advocaat-generaal vervolgt zijn requisitoir, doch al spoedig begint de verdachte wederom luid te schreeuwen en uit te varen tegen de advocaat-generaal. Hierop beveelt de voorzitter de verwijdering van de verdachte uit de zittingzaal.
Nadat de verdachte door de parketpolitie is verwijderd, voert de advocaat-generaal verder het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. Hij vordert oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met beslagbeslissingen eveneens overeenkomstig die van de rechtbank.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het Gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 12 april 2006 te 13.30 uur."
4.3. De Voorzitter heeft met gebruikmaking van de hem in art. 273, derde lid, Sv toegekende bevoegdheid de verdachte wegens herhaalde ordeverstoring uit de zittingszaal laten verwijderen. De Advocaat-Generaal heeft gerequireerd buiten aanwezigheid van de verdachte en direct daarna heeft de Voorzitter het onderzoek ter terechtzitting gesloten verklaard.
4.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 maart 2006 houdt niet in dat het Hof, nadat de Voorzitter de verdachte tijdens het requisitoir van de Advocaat-Generaal bij wijze van ordemaatregel uit de zittingszaal had doen verwijderen, de verdachte, die niet door een raadsman werd bijgestaan, vervolgens op enig moment in de gelegenheid heeft gesteld om zonder ordeverstoringen bij de verdere behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn en het woord te voeren. Daarom moet er in cassatie van worden uitgegaan dat hem die gelegenheid niet is geboden.
4.5. De onderhavige zaak kenmerkt zich door het volgende. De Advocaat-Generaal heeft tegen de verdachte de oplegging van een gevangenisstraf van twaalf jaren gevorderd. De verdachte werd op het moment dat hij uit de zittingszaal werd verwijderd niet door een raadsman bijgestaan. Gelet op art. 6 EVRM had het Hof onder die omstandigheden na afloop van het requisitoir van de Advocaat-Generaal dienen na te gaan of de verdachte, binnen door de Voorzitter te bepalen grenzen van de orde op de terechtzitting, in staat en bereid zou zijn de verdediging te voeren. Niet blijkt dat het Hof een dergelijk onderzoek heeft verricht.
4.6. Het middel slaagt derhalve.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 20 april 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De rechter naar wie de zaak zal worden verwezen zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de uitspraak niet in stand kan blijven, het vijfde en het zesde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 oktober 2007.