ECLI:NL:HR:2007:BA5012
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Verwerping van het beroep op partiële nietigheid van de tenlastelegging in een strafzaak betreffende opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hem ten laste was gelegd dat hij in de periode van 14 april 2003 tot en met 2 mei 2003, in Harkema, opzettelijk ongeveer 235 kilo hasj binnen het grondgebied van Nederland had gebracht. De verdediging stelde dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk was omschreven en dat de dagvaarding partieel nietig verklaard diende te worden. De rechtbank had deze stelling verworpen, maar de verdediging ging in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat het verweer van de raadsman, dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk was omschreven, niet kon worden aangenomen. De Hoge Raad benadrukte dat de aan de wet ontleende woorden 'binnen het grondgebied van Nederland brengen' voldoende feitelijke betekenis hebben en dat het niet noodzakelijk was om in de tenlastelegging te verwijzen naar artikel 1 lid 4 van de Opiumwet. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof het verweer terecht had verworpen en dat het verzuim om in het verkorte arrest een gemotiveerde beslissing te geven op het verweer niet tot cassatie hoefde te leiden.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat er geen grond aanwezig was voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling van de verdachte door het Gerechtshof, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.