ECLI:NL:HR:2007:BA4951

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01600/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsgeldigheid van appeldagvaarding en aanwezigheidsrecht verdachte

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de appeldagvaarding en het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De verdachte was tot 30 maart 2004 ingeschreven op adres A en daarna op adres B. Bij het instellen van appel op 9 maart 2005 heeft de verdachte het oude adres A opgegeven. De appeldagvaarding is betekend op het GBA-adres B. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, niet onjuist of onbegrijpelijk is. Echter, indien de verdachte bij het instellen van appel een ander adres heeft opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de GBA, en de appeldagvaarding niet naar dat adres is verzonden, kan de rechter niet aannemen dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dit leidt tot de conclusie dat het Hof heeft verzuimd te onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, zodat de verdachte alsnog aanwezig kon zijn. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

14 augustus 2007
Strafkamer
nr. 01600/06
IC/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 augustus 2005, nummer 22/001621-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 4 maart 2005 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 163, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van duizend euro, subsidiair twintig dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt erover dat het Hof de appeldagvaarding ten onrechte niet nietig heeft verklaard, althans ten onrechte de behandeling van de zaak niet heeft aangehouden, althans ontoereikend heeft gemotiveerd waarom nietigverklaring dan wel aanhouding achterwege kon blijven.
4.2. De stukken van het geding houden wat betreft de procesgang in hoger beroep, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) blijkens een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehecht GBA-overzicht van 13 juli 2005 heeft de verdachte vanaf 7 mei 2002 tot 30 maart 2004 ingeschreven gestaan op het adres [a-straat 1] ([postcode 1]) te [plaats A];
(ii) vanaf 30 maart 2004 staat de verdachte ingeschreven op het adres [b-straat 1] ([postcode 2]) te [plaats A];
(iii) ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in eerste aanleg was de verdachte uit anderen hoofde gedetineerd;
(iv) op 9 maart 2005 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 4 maart 2005, waarbij op de akte instellen rechtsmiddel als adres van de verdachte zijn oude GBA-adres, zijnde [a-straat 1] te [plaats A], is vermeld;
(v) de appeldagvaarding is op 13 juni 2005 tevergeefs aangeboden op zijn GBA-adres [b-straat 1] te [plaats A];
(vi) omdat niemand op het adres [b-straat 1] te [plaats A] werd aangetroffen, is een bericht van aankomst achtergelaten. Op 21 juni 2005 is de appeldagvaarding op de voet van art. 588, derde lid aanhef en onder c (oud), Sv door een baliemedewerker van het postkantoor teruggezonden aan het Ressortsparket te 's-Gravenhage, alwaar de appeldagvaarding, na verificatie van het GBA-adres, op 13 juli 2005 aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank is uitgereikt. De griffier heeft de appeldagvaarding vervolgens op 13 juli 2005 als gewone brief naar het adres [b-straat 1] te [plaats A] verzonden;
(vii) op 5 augustus 2005 heeft het Hof de zaak bij verstek behandeld. Ter terechtzitting was de verdachte noch een voor hem verschenen raadsman aanwezig.
4.3. De primaire klacht van het middel faalt. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, geeft gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 omtrent de procesgang is weergegeven, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
4.4. Indien door of namens de verdachte bij het instellen van hoger beroep in de appelakte een ander adres is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de appeldagvaarding weliswaar volgens de wettelijke voorschriften met inachtneming van het adres waar de verdachte als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens aan de verdachte is betekend, maar deze hem niet tevens aan dat in de appelakte vermelde adres is toegezonden, kan de rechter die de zaak in hoger beroep behandelt niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.38 onder a).
4.5. Uit de stukken kan niet blijken dat de appeldagvaarding aan het in de appelakte vermelde adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Dit brengt mee dat het Hof heeft verzuimd blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
4.6. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 14 augustus 2007.