ECLI:NL:HR:2007:BA4940

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01405/06 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van strafoplegging wegens onbegrijpelijke motivering in milieudelicten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor milieudelicten, maar het Hof had in zijn overwegingen gesteld dat de verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie eerder was veroordeeld voor vergelijkbare delicten. De Hoge Raad oordeelde dat deze overweging onbegrijpelijk was, omdat de verdachte voor die feiten niet onherroepelijk was veroordeeld. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging zou vernietigen en de zaak zou terugwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe beslissing over de straftoemeting.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kon oordelen over de strafmaat. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak van het Hof was gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals de persoon en draagkracht van de verdachte. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige milieudelicten door voorschriften van zijn milieuvergunning te overtreden en zonder toestemming afvalstoffen op zijn land in ontvangst te nemen en op te slaan. De Hoge Raad benadrukte dat de motivering van de strafoplegging niet voldeed aan de eisen van begrijpelijkheid, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak.

Uitspraak

4 september 2007
Strafkamer
nr. 01405/06 E
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 12 oktober 2005, nummer 23/003727-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 18 april 2003, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging ter zake van hetgeen onder 1, 3, 4 en 6 telkens subsidiair als overtreding is tenlastegelegd en ter zake van onder 2 tenlastegelegde. Het hof heeft de verdachte ter zake van de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten ontslagen van alle rechtsvervolgingen en hem voorts ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met het bepaalde in artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd" en 6. "opzettelijk handelen in strijd met een verbod gesteld bij artikel 10.3 van de Wet milieubeheer" veroordeeld tot een geldboete van € 3.900,00,-, subsidiair 78 dagen hechtenis, waarvan € 2.000,-, subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E. Jense, advocaat te Zaandam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde opnieuw over de straftoemeting te beslissen.
3. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de strafmotivering onbegrijpelijk is nu het Hof ten onrechte heeft overwogen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vergelijkbare delicten.
4.2. De strafmotivering houdt onder meer in:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige milieudelicten, bestaande uit het overtreden van voorschriften van de aan hem verleende milieuvergunning. Tevens heeft de verdachte, kort gezegd, zonder dat hem dit was toegestaan, afvalstoffen op zijn land in ontvangst genomen en opgeslagen.
De aan de vergunning verbonden voorwaarden zijn gesteld met als doel bescherming van het milieu en de volksgezondheid. Door het stellen van voorwaarden tracht de overheid de kans op nadelige gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid te beperken.
Door zijn handelen is verdachte verantwoordelijk voor de kans dat schade toegebracht zou worden aan het milieu en de volksgezondheid.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 september 2005 is verdachte eerder ter zake van vergelijkbare delicten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete passend."
4.3. Bedoeld Uittreksel Justitiële Documentatie bevindt zich bij de stukken van het geding. Daarop is onder 'Gegevens betreffende afgedane rechtbankzaken' geen veroordeling voor een soortelijk feit opgenomen. Onder 'Gegevens betreffende niet afgedane rechtbankzaken' is bij twee zaken met soortgelijke feiten geen beslissing weergegeven. Bij deze zaken is wel handgeschreven aange-geven dat de verdachte in eerste aanleg is veroordeeld tot geldboetes. Uit de door de Advocaat-Generaal blijkens de aan dit arrest gehechte conclusie onder 4.4 ingewonnen inlichtingen volgt dat de verdachte in beide zaken in hoger beroep is vrijgesproken.
De hiervoor weergegeven overweging van het Hof voor zover inhoudende dat de verdachte blijkens dat uittreksel "eerder ter zake van vergelijkbare delicten veroordeeld" is, is daarom onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte voor die feiten niet onherroepelijk veroor-deeld was.
4.4. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 4 september 2007.