ECLI:NL:HR:2007:BA4936
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Groningen, die op 15 november 2006 een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika had behandeld. De opgeëiste persoon, geboren in 1960, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord. De Rechtbank had de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet voldoende had gemotiveerd voor welke feiten de uitlevering kon worden toegestaan. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Rechtbank de toepasselijke wetsbepalingen, zoals vermeld in de Uitleveringswet, niet correct had weergegeven en dat er een gebrek was in de vermelding van de feiten waarvoor de uitlevering kon plaatsvinden. De Hoge Raad heeft dit verzuim hersteld door de uitlevering toelaatbaar te verklaren voor de feiten zoals beschreven in de beëdigde verklaring van R.S. Rosenbaum, Assistent United States Attorney voor het Zuidelijk District van Florida, gedateerd 11 september 2006. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, omdat de overige middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en gemotiveerde vermelding van de feiten in uitleveringszaken, in overeenstemming met de eisen van de Uitleveringswet.