ECLI:NL:HR:2007:BA4911

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/119HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en forumkeuzeclausule in zeevervoerrecht

In deze zaak gaat het om een vordering van verzekeraars tegen een rederij tot vergoeding van ladingschade, die is ontstaan tijdens het vervoer van staal van Turkije naar Spanje. De verzekeraars hebben de rederij gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam, waarbij zij een bedrag van € 417.408,47 vorderden, inclusief rente en kosten. De rechtbank verklaarde zich echter onbevoegd om van de vordering kennis te nemen. De verzekeraars gingen in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat het vonnis van de rechtbank vernietigde en de rechtbank bevoegd verklaarde. De rederij heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het tussenarrest van het hof, dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevestigde.

De Hoge Raad oordeelt dat de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, moet worden beoordeeld aan de hand van het cognossement en de bijbehorende documenten. De rederij stelde dat een jurisdictieclausule in een charterparty, die geschillen in Istanbul zou beslechten, ook van toepassing was op de relatie met de ontvanger van de lading. Het hof oordeelde echter dat deze clausule niet rechtsgeldig was overeengekomen tussen de partijen bij de Fixture Recap, en dat de verwijzing naar de Fixture Recap in het cognossement niet leidde tot binding aan de jurisdictieclausule.

De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof en verwerpt het cassatieberoep. De rederij wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de beperkte toetsing van buitenlands recht in cassatie en de noodzaak om de inhoud en uitleg van buitenlandse overeenkomsten zorgvuldig te beoordelen.

Uitspraak

28 september 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/119HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DENTAS DENIZCILIK VE TICARET S.A.,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders,
t e g e n
1. FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
3. ERASMUS VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam, in de hoedanigheid van gevolmachtigd vertegenwoordiger van de door haar te dezen vertegenwoordigde verzekeringsmaatschappijen,
4.AXA INSURANCES,
gevestigd, te Zürich, Zwitserland,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de rederij en de verzekeraars.
1. Het geding in feitelijke instanties
De verzekeraars hebben bij exploot van 28 december 2001 de rederij gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, na wijziging van eis, de rederij te veroordelen om aan de verzekeraars te betalen een bedrag van € 417.408,47, met rente en kosten.
De rederij heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft zich bij vonnis van 27 augustus 2003 onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen.
Tegen dit vonnis hebben de verzekeraars hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij tussenarrest van 22 december 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de rechtbank bevoegd verklaard van de vordering van de verzekeraars kennis te nemen en de zaak teruggewezen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing. Bij arrest van 20 april 2006 heeft het hof bepaald dat tegen het tussenarrest van 22 december 2005 beroep in cassatie kan worden ingesteld voor de einduitspraak.
Het tussenarrest van het hof van 22 december 2005 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het hof heeft de rederij beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De verzekeraars hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie, waar het uitsluitend gaat om de vraag of aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om op grond van art. 126 lid 3 (oud) Rv. kennis te nemen van de onder 1 vermelde vordering tot vergoeding van ladingschade die de verzekeraars hebben ingesteld tegen de rederij in de weg staat dat in het cognossement wordt verwezen naar een charterparty waarin is bepaald dat geschillen zullen worden beslecht in Istanbul, kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Blijkens een zogeheten Fixture Recap zijn Mardeniz Shipping Managements Co. Inc. en de rederij overeengekomen dat deze laatste met het m.s. “Akin” een lading staal zou vervoeren van Turkije naar Spanje (Sada).
Die, niet ondertekende, Fixture Recap bevat onder meer de volgende bepaling:
“-owise as per chrtrs Gencon C/P based on mv Orkun Kalkavan with logical alterations and following agreed amendments: (…)”
(ii) Clause 31 van bedoelde C/P (charterparty) - die betrekking heeft op een andere vervoerovereenkomst, gesloten tussen andere partijen, en die gedateerd is op 22 september 1998 - luidt:
“If any dispute arises under this contract, same shall be settled in Istanbul in accordance with the Turkish law.”
(iii) De rederij heeft ter zake van het vervoer op 25 november 2000 een schoon cognossement afgegeven waarin onder meer het volgende is bepaald:
“(1) All terms and conditions, liberties and exceptions of the Charter Party, dated as overleaf, are herewith incorporated. The Carrier shall in no case be responsible for loss of or damage to cargo arisen prior to loading and after discharging.
(2) General Paramount Clause
The Hague Rules contained in the International Convention for the Unification of certain rules relating to Bills of Lading, dated Brussels the 25th August 1924 as enacted in the country of shipment shall apply to this contract. When no such enactment is in force in the country of shipment, the corres¬ponding legislation of the country of destination shall apply, but in respect of shipments to which no such enactments are compulsorily applicable, the terms the said Convention shall apply”.
Met “overleaf” wordt hier bedoeld de Fixture Recap. Cognossementhouder was Hierros Anon S.A.
(iv) Bij aankomst in Sada bleek de lading staal door inwerking van zeewater, dat door de luiken was binnengedrongen, beschadigd te zijn geraakt.
De verzekeraars, bij wie de lading was verzekerd, hebben de schade vergoed aan de ontvanger.
3.2 De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de onder 1 vermelde vordering. Het hof, dat - in cassatie onbestreden - vooropstelde dat niet in geschil was dat de vraag of de hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde jurisdictieclausule deel uitmaakt van de overeenkomst tussen de rederij en de ontvanger moet worden beantwoord naar Turks recht en dat volgens dat recht bij de uitleg van de overeenkomst ook moet worden gelet op de bedoeling van partijen en hoe zij in de gegeven omstandigheden de overeenkomst redelijkerwijs hebben begrepen, oordeelde echter dat de rechtbank wel bevoegd was. Hetgeen het hof daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden samengevat.
De jurisdictieclausule geldt naar Turks recht niet tussen de partijen bij de Fixture Recap - waaronder de rederij - omdat dit stuk noch de C/P Orkun Kalkavan door hen is ondertekend (rov. 4.5). Het standpunt van de rederij dat dit in haar verhouding tot de ontvanger geen verschil maakt omdat zij beide het cognossement hebben ondertekend is onjuist. Het cognossement staat niet op zichzelf. Het ziet op het vervoer zoals de rederij dat bij de Fixture Recap heeft aangenomen. De verwijzing in het cognossement naar de bepalingen van de Fixture Recap heeft de kennelijke strekking de bepalingen waaraan de rederij zich heeft gebonden bij de Fixture Recap ook van toepassing te doen zijn in haar verhouding tot de ontvanger, hetgeen strookt met de regel dat de cognossementhouder partij wordt bij de vervoerovereenkomst. Hieruit volgt dat de verwijzing naar de Fixture Recap alleen die bepalingen betreft die gelding hebben tussen de partijen bij de Fixture Recap (rov. 4.6). Nu de jurisdictieclausule geen deel uitmaakt van de Fixture Recap, behoort zij ook niet tot de cognossementsvoorwaarden en is de ontvanger - en met deze de verzekeraars - dus niet aan die clausule gebonden (rov. 4.7).
3.3.1 De in de onderdelen a-c van het middel naar voren gebrachte rechtsklacht komt erop neer dat het hof met zijn hiervoor weergegeven oordelen heeft miskend dat het enkele feit dat de jurisdictieclausule geen gelding heeft in de verhouding tussen de rederij en de afzender niet meebrengt dat deze clausule evenmin geldt tussen de rederij en de ontvanger, nu in de verhouding tussen deze beide partijen het cognossement bepalend is voor die gelding.
3.3.2 De oordelen van het hof dat
a) de verwijzing in het cognossement naar de Fixture Recap, die op haar beurt verwijst naar een charterparty waarin een jurisdictieclausule is opgenomen, alleen dan leidt tot binding van de rederij en de ontvanger indien die clausule rechtsgeldig is overeengekomen tussen de partijen bij die Fixture Recap en
b) die clausule door de partijen bij de Fixture Recap niet rechtsgeldig is overeengekomen,
berusten op het oordeel van het hof betreffende de inhoud en de uitleg van het Turkse recht, dat van toepassing is op de vraag of de in de charterparty opgenomen jurisdictieclausule deel uitmaakt van de overeenkomst tussen de rederij en de ontvanger. Bij dat uitgangspunt staat vast dat de klacht geen doel kan treffen. Rechtsklachten gericht tegen het oordeel van de rechter omtrent inhoud en uitleg van buitenlands recht zijn immers ingevolge art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO gedoemd te falen.
3.4 De motiveringsklachten van de onderdelen a en b laten zich niet beoordelen zonder daarbij ook de juistheid van het oordeel van het hof omtrent de inhoud en uitleg van het Turkse recht inzake de verhouding tussen het cognossement, de Fixture Recap en de charterparty te betrekken en stuiten daarom eveneens af op art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO.
3.5 De motiveringsklacht van onderdeel c faalt wegens gebrek aan belang omdat het oordeel van het hof dat de verwijzing in het cognossement naar de Fixture Recap ertoe strekt de bepalingen waaraan de rederij zich heeft verbonden bij de Fixture Recap ook van toepassing te doen zijn in haar verhouding tot de ontvanger zelfstandig wordt gedragen door de in cassatie niet bestreden uitleg die het hof heeft gegeven aan de cognossementsvoorwaarden.
3.6 Onderdeel d, ten slotte, klaagt dat sprake is van een aanvulling van de feiten die in strijd is met art. 24 en/of art. 149 Rv. en/of berust op een onbegrijpelijk ruime uitleg van de stellingen van de verzekeraars. Volgens het onderdeel hebben de verzekeraars in feitelijke aanleg niet aangevoerd dat de verwijzing in het cognossement de door het hof genoemde strekking heeft en evenmin dat het cognossement moet worden uitgelegd zoals het hof heeft gedaan. Het onderdeel mist, gelet op hetgeen de verzekeraars bij memorie van grieven onder verwijzing naar het toen overgelegde juridisch advies van Burcu Celikcapa Bilgin te Istanbul van 10 november 2003 inzake onder meer de “Validity of the jurisdiction clause under Turkish law” en bij akte uitlating productie van 30 juni 2005 onder punt 2 en 3 onder verwijzing naar een tweede advies van Bilgin hebben betoogd, feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de rederij in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de verzekeraars begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 september 2007.