ECLI:NL:HR:2007:BA4607
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Financiële afwikkeling van samenlevingsverband tussen voormalige levenspartners
In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige levenspartners over de financiële afwikkeling van hun samenlevingsverband. De partijen, aangeduid als eiser en verweerster, hebben van september 1984 tot en met december 1989 samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. In een notariële akte van 20 augustus 1987 hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van hun gezamenlijke goederen in het geval van beëindiging van hun samenwoning. Verweerster heeft eiser gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht, waarbij zij primair de scheiding en deling van de aan de maatschap toe te rekenen goederen vorderde, en subsidiair betaling van ƒ 600.000,--, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft in totaal zes tussenvonnissen gewezen, en uiteindelijk in een eindvonnis van 21 juli 2004 eiser veroordeeld tot betaling van € 55.140,65 aan verweerster, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser heeft tegen dit eindvonnis en de tussenvonnissen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat in drie tussenarresten en een eindarrest de vonnissen heeft bekrachtigd.
Eiser heeft cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen voor zover gericht tegen het arrest van 18 mei 1995, maar de arresten van 3 februari 2000 en 17 november 2005 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat verweerster recht heeft op een vergoeding van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, en dat eiser meer moet bijdragen aan de financiële afwikkeling dan hij heeft gedaan. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de wettelijke rente over het door eiser te betalen bedrag niet eerder kan ingaan dan op het moment dat er een opeisbare vordering is.