ECLI:NL:HR:2007:BA4569

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43651
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkheidsbeginsel en aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2006, betreffende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. De aanslag was na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd, waarna de Rechtbank te Breda het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, waarop belanghebbende schriftelijk reageerde. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde op 12 april 2007 tot ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende voerde aan dat de aanslag in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar afspraken die de fiscus in het verleden had gemaakt met bewoners van het woonwagencentrum Vinkenslag te Maastricht. Zowel de Rechtbank als het Hof verwierpen dit beroep.

De Hoge Raad overweegt dat de afspraken met een beperkte groep belastingplichtigen niet relevant zijn voor de heffing van belasting. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een bestuursorgaan verplicht is om een ongerechtvaardigd voordeel dat aan een bepaalde groep is verleend, ook aan anderen te verlenen. De Hoge Raad concludeert dat het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel faalt, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

Nr. 43.651
10 augustus 2007
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2006, nr. 05/00592, betreffende na te melden aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 12 april 2007 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende heeft de hem opgelegde aanslag bestreden met een beroep op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur, daarbij onder meer wijzend op de afspraken die door de fiscus in het verleden zijn gemaakt met bewoners van het woonwagencentrum Vinkenslag te Maastricht. Dat beroep is door de Rechtbank en het Hof verworpen.
3.2.1. Vooropgesteld moet worden dat die - met een beperkte groep belastingplichtigen gemaakte - afspraken samenhingen met door de betrokken belastingplichtigen opgeworpen belemmeringen bij de handhaving van de wet; hieraan had geen relevantie mogen worden toegekend voor de heffing van belasting.
3.2.2. Het gelijkheidsbeginsel, als beginsel van behoorlijk bestuur, strekt niet zo ver dat een bestuursorgaan dat tot het inzicht is gekomen dat een jegens een bepaalde groep gevoerd beleid een bevoordeling inhoudt van deze justitiabelen, die op de in 3.2.1 vermelde grond ongerechtvaardigd is, gehouden is aan anderen een gelijk, even ongerechtvaardigd voordeel te verlenen. De rechtsplicht tot het in acht nemen van beginselen van behoorlijk bestuur brengt in zo'n geval mee dat de ongerechtvaardigd geachte bevoordeling wordt gestaakt in plaats van uitgebreid. Wanneer tot dat staken is besloten, kunnen anderen voor het verleden derhalve niet met vrucht een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel.
3.2.3. Belanghebbendes hiervoor in 3.1 weergegeven beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve, zoals het Hof met juistheid, zij het op andere gronden, heeft geoordeeld. Voor zover de klachten daarop betrekking hebben, falen zij.
3.3. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2007.