ECLI:NL:HR:2007:BA3628

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02496/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over termijnoverschrijding bij instellen hoger beroep en verontschuldigbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de Kantonrechter, waarbij hij was veroordeeld tot een geldboete van € 510,- voor een overtreding van de verkeersregels. Het Hof had de verdachte echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij de termijn voor het instellen van hoger beroep had overschreden. De verdachte stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakten, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet verplicht was om onderzoek te doen naar deze omstandigheden. De Hoge Raad benadrukte dat de regel geldt dat in cassatie geen beroep kan worden gedaan op feiten die niet in de feitelijke aanleg zijn aangevoerd. Dit betekent dat de verdachte niet kon aanvoeren dat hij niet door een raadsman was bijgestaan in het hoger beroep, omdat dit niet eerder was ingediend. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwierp het beroep.

Uitspraak

26 juni 2007
Strafkamer
nr. 02496/06
RR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 april 2006, nummer 22/005898-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, van 6 september 2005, waarbij de verdachte ter zake van "overtreding van art. 62 jo. bord A1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" is veroordeeld tot een geldboete van € 510,- subsidiair 10 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 maanden.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur, nader toegelicht bij aanvullende schriftuur, middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Beichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen komen met rechts- en motiveringsklachten op tegen de beslissing van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Zij strekken ten betoge dat de termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep verontschuldigbaar moet worden geacht.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik was van tevoren op de hoogte van de zitting op 6 september 2005 bij de kantonrechter. Ik ben niet op die zitting geweest omdat ik aan het werk was.
De advocaat-generaal requireert tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatste woord te voeren.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak."
3.2.2. De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat hij op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg bij de kantonrechter te 's-Gravenhage op 6 september 2005. De verdachte kon volgens de wet hoger beroep instellen binnen veertien dagen na 6 september 2005.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 4 oktober 2005, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
3.3. Voor zover het eerste middel berust op de opvatting dat het Hof blijk had moeten geven een onderzoek te hebben ingesteld naar mogelijke verontschuldigbaarheid van de termijnoverschrijding, faalt het. Die opvatting vindt in haar algemeenheid geen steun in het recht. Niet blijkt van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in de onderhavige zaak anders zou moeten worden geoordeeld. Voor zover het middel in dat verband feiten en omstandigheden aanvoert waaromtrent door het Hof niets is vastgesteld en waarvan niet blijkt dat daarop in feitelijke aanleg een beroep is gedaan, stuit het af op de regel dat in cassatie op zodanige feiten niet met vrucht een beroep kan worden gedaan.
Op die regel stuiten ook de andere middelen af. In weerwil van de in het derde middel betrokken stelling, lijdt die regel geen uitzondering in het geval de verdachte in hoger beroep niet door een raadsman werd bijgestaan.
3.4. De middelen zijn dus tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 juni 2007.