ECLI:NL:HR:2007:BA3618

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01891/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van vervalst reisdocument in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, in dit geval een vervalste Nederlandse identiteitskaart. De feiten van de zaak dateren van 9 mei 2005, toen de verdachte in een bank in Arnhem probeerde een rekening te openen met een identiteitskaart die niet op zijn naam stond. De bankmedewerkster herkende de vervalsing en meldde dit aan de politie. De verdachte werd aangehouden en verklaarde dat hij met de valse identiteitskaart handelde.

Het Hof had de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, waarbij het de uitleg van de term 'reisdocument' in artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht bevestigde. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van het Hof correct was, namelijk dat ook een vals of vervalst reisdocument onder de definitie van 'niet op zijn naam gesteld reisdocument' valt. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen tot cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de reikwijdte van artikel 231 Sr en de mogelijkheid om ook vervalste documenten onder deze bepaling te scharen.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de strafrechtelijke behandeling van gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van vervalste reisdocumenten. De Hoge Raad benadrukt dat de wetgever met de wijziging van artikel 231 Sr heeft beoogd om alle frauduleuze handelingen met betrekking tot reisdocumenten te bestraffen, inclusief het gebruik van documenten die niet op de naam van de gebruiker zijn gesteld, mits deze documenten vals of vervalst zijn. Dit arrest biedt duidelijkheid over de toepassing van de wet in dergelijke gevallen en versterkt de handhaving van de wetgeving tegen identiteitsfraude.

Uitspraak

11 september 2007
Strafkamer
nr. 01891/06
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 februari 2006, nummer 21/004247-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, verblijvende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 23 augustus 2005 - de verdachte ter zake van "opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.S.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel komt op tegen de kwalificatie van het bewezenverklaarde als opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en stelt in de kern de vraag aan de orde of het bestanddeel "een niet op zijn naam gesteld reisdocument" uit het tweede lid van art. 231 Sr ook reisdocumenten kan omvatten die vals of vervalst zijn.
4.2. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 09 mei 2005 te Arnhem, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Nederlandse identiteitskaart (op naam van [naam], geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] en voorzien van
documentnummer [001]), welk gebruik hierin bestond dat verdachte heeft gepoogd een bankrekening te openen en zich daarbij heeft gelegitimeerd met voornoemde identiteitskaart."
4.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik ben bankmedewerkster bij de ABN-Amro in het filiaal in Arnhem-Zuid aan de Kronenburgpromenade 6.
Op 9 mei 2005 wilde een donkere man bij mij een rekening openen. Hij overhandigde daartoe aan mij een Nederlandse identiteitskaart. Ik zag meteen dat deze vervalst was of niet correct omdat de foto niet klopte. Ik krijg dagelijks zoveel identiteitskaarten te zien dat ik ambtshalve weet welke correct zijn en welke niet. De man wilde een privé-rekening openen. Toen wij hem mededeelden dat zijn pasje niet klopte gaf hij mij een groene ziekenfondspas met de naam [achternaam]. Toen kreeg ik het gevoel dat het allemaal niet klopte."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben vandaag aangehouden in de ABN-AMRO bank te Kronenburg Arnhem-Zuid. Ik was daar omstreeks 12.00 uur aanwezig.
Ik heb dus met een valse Nederlandse identiteitskaart onder het documentnummer [001] en met een valse hoedanigheid, te weten [naam] geboren op [geboortedatum] 1970, een bankrekening willen openen."
4.4. Het Hof heeft een ter terechtzitting ter zake van dit feit gevoerd verweer in zijn arrest als volgt samengevat en verworpen:
"Verweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat het gaat om een vervalst reisdocument en dat er geen sprake is van een echt reisdocument dat niet op zijn naam is gesteld. Derhalve heeft verdachte het tenlastegelegde niet gepleegd en zal hij moeten worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent:
Het feitencomplex betreft het opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam, maar op naam van een ander gesteld vervalst reisdocument. In het oude artikel 231 Wetboek van Strafrecht was -kort gezegd- enkel voorzien in het valselijk opmaken, vervalsen of valselijk doen afgeven van een reisdocument met het oogmerk om het te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als echt en onvervalst (lid 1) en in het opzettelijk als echt en onvervalst gebruik maken van een dergelijk (ver)vals(t) reisdocument (lid 2). Volgens de memorie van toelichting vielen hieronder niet alle frauduleuze handelingen die met betrekking tot reisdocumenten gepleegd kunnen worden. Wanneer bijvoorbeeld geen sprake is van een vervalst document, maar iemand zijn eigen reisdocument ter beschikking stelt aan een ander om het te gebruiken als ware het aan hem verstrekt, valt dat niet onder de delictsomschrijving van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht" (Bijl. Hand. II, 1987-1988, 20 393 (R 1343), nr. 3, p. 75). Het onderhavige feitencomplex, dat evenmin onder de oude redactie van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht was te brengen, verschilt hiervan in zoverre, dat gebruik is gemaakt van een vervalst reisdocument van een ander. Daar de memorie van toelichting het voormelde geval enkel heeft aangehaald als voorbeeld en expliciet vermeldt dat met de nieuwe redactie van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht is getracht alle frauduleuze handelingen die met betrekking tot reisdocumenten gepleegd kunnen worden onder deze strafbepaling te brengen, ziet het hof geen reden om dit feitencomplex niet ook onder de strafbaarstelling van de laatste zinsnede van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht te doen vallen.
Het hof verwerpt derhalve het verweer."
4.5. De tenlastelegging is toegesneden op art. 231 Sr, welke bepaling als volgt luidt:
"1. Hij die een reisdocument valselijk opmaakt of vervalst, of een zodanig stuk op grond van valse gegevens doet verstrekken dan wel een aan hem of een ander verstrekt reisdocument ter beschikking stelt van een derde, met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die in het bezit is van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is, dan wel opzettelijk gebruik maakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument."
4.6. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 24 mei 1989 (Stb. 189) houdt onder meer het volgende in:
"Artikel 231
Bij frauduleuze handelingen met paspoorten denkt men in de eerste plaats aan vervalsingen. In titel XII van het Wetboek van Strafrecht, "valsheid in geschriften" is thans een speciale bepaling opgenomen over valsheid ten aanzien van paspoorten (art. 231).
Dit artikel luidt:
1. Hij die een reispas, veiligheidskaart of reisorder valselijk opmaakt of vervalst, of die
zodanig stuk op een valse naam of voornaam of met aanwijzing van een valse hoedanigheid doet afgeven, met het oogmerk om het te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware het echt en onvervalst of als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van enig in het eerste lid vermeld vals of vervalst stuk als ware het echt en onvervalst of als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid.
Onder dit artikel vallen echter niet alle frauduleuze handelingen die met betrekking tot reisdocumenten gepleegd kunnen worden. Wanneer bij voorbeeld geen sprake is van een vervalst document, maar iemand zijn eigen reisdocument ter beschikking stelt aan een ander om het te gebruiken als ware het aan hem verstrekt, valt dat niet onder de delictomschrijving van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. In dat geval is noch tegen degene die het reisdocument uit handen geeft noch tegen degene die er gebruik van maakt een strafvervolging op grond van dit artikel mogelijk.
Wel wordt aangenomen dat degene die het document aan een ander ter beschikking stelt verduistering pleegt, aangezien het paspoort rijkseigendom blijft. Degene die er gebruik van maakt, maakt zich schuldig aan heling. Een lacune is ook dat tegen degene, die wordt aangetroffen met een vals of vervalst reisdocument, zonder dat hij daar op dat moment gebruik van maakt, geen strafvervolging op grond van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht mogelijk is. Wel zal in dat geval een strafvervolging wegens heling kunnen worden ingesteld. In al deze gevallen is de constructie echter enigszins gewrongen. Getracht is daarom thans alle misdrijven welke met betrekking tot reisdocumenten kunnen worden begaan in één artikel samen te brengen. Weliswaar kunnen niet al deze delictomschrijvingen worden gekwalificeerd als "valsheid in geschriften", zoals het opschrift van Titel XII luidt, maar meer als valsheid met geschriften, maar deze kleine zonde tegen de systematiek is te prefereren boven het onderbrengen van misdrijven ten aanzien van reisdocumenten in verschillende artikelen, verspreid over het Wetboek.
Voorgesteld wordt in artikel 231 strafbaar te stellen:
- het valselijk opmaken of vervalsen van reisdocumenten;
- het doen verstrekken van een zodanig stuk op grond van valse gegevens; met gegevens wordt hier bedoeld al hetgeen moet worden medegedeeld of overgelegd om een reisdocument te verkrijgen zoals de personalia, nationaliteit en foto's; de ambtenaar die dergelijke gegevens opneemt, terwijl hij weet dat ze onjuist zijn, maakt zich schuldig aan valselijk opmaken van een reisdocument;
- het ter beschikking stellen van het eigen of het aan een ander verstrekt reisdocument aan derden met het oogmerk het door dezen te doen gebruiken als ware het aan hen verstrekt;
- het in bezit hebben van een reisdocument waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is;
- het opzettelijk gebruik maken van een niet op de eigen naam gesteld reisdocument.
(...)
Het samenbrengen van alle strafbare feiten - althans misdrijven - die met betrekking tot reisdocumenten kunnen worden gepleegd in één strafbepaling, betekent een vereenvoudiging ten opzichte van de huidige situatie, waarbij deze feiten onder verschillende delictsomschrijvingen vallen of er soms zelfs met een enigszins gekunstelde constructie onder worden gebracht."
(Kamerstukken II 1987/88 20 652, nr. 3, p. 2-4)
4.7. Mede in het licht van deze wetsgeschiedenis valt niet in te zien waarom niet meer gesproken zou kunnen worden van het gebruik van een niet op de naam van de drager gesteld reisdocument indien het document vals of vervalst zou blijken te zijn. Het in de memorie van toelichting gegeven voorbeeld van het gebruik van een niet-vervalst reisdocument op naam van een ander is immers onmiskenbaar slechts gebruikt om een leemte in de voordien geldende strafbepaling aan te duiden, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat er geen sprake zou kunnen zijn van het gebruik van "een niet op zijn naam gesteld reisdocument" uit het tweede lid bij een vals of vervalst reisdocument. Dit brengt mee dat de kennelijk door het Hof aan de term "reisdocument" in de zin van art. 231, tweede lid, Sr gegeven uitleg, te weten dat daaronder ook dat reisdocument kan worden verstaan dat vals of vervalst is, juist is.
4.8. Het middel faalt derhalve.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 september 2007.