ECLI:NL:HR:2007:BA3526

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/034HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over volstorting van aandelen en bewijsaanbod in Antilliaanse zaak

In deze zaak gaat het om een vordering tot volstorting van aandelen door de curator van Sint Maarten Housing N.V. tegen het Eilandgebied Sint Maarten. De curator heeft op 19 augustus 2002 een verzoekschrift ingediend bij het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, waarin hij het Eilandgebied verzocht tot betaling van een bedrag van Nafl. 1.202.500,--, met rente en kosten. Het Eilandgebied heeft de vordering bestreden, waarna het gerecht bij tussenvonnis van 8 april 2003 het Eilandgebied tot bewijslevering heeft toegelaten. Na verschillende aanhoudingsverzoeken heeft het gerecht uiteindelijk besloten geen uitstel voor enquête meer te verlenen. Bij eindvonnis van 27 januari 2004 heeft het gerecht de vordering van de curator toegewezen. Het Eilandgebied heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, dat op 16 december 2005 de bestreden vonnissen heeft bevestigd.

Tegen dit vonnis heeft het Eilandgebied cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Eilandgebied niet voldoende heeft aangetoond dat er een stilzwijgende overeenkomst was over de volstorting in natura van de aandelen. Het hof had terecht geoordeeld dat de bepalingen van de transportakte niet konden worden uitgelegd als een overeenkomst tot volstorting in natura. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en het Eilandgebied veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator zijn begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

13 juli 2007
Eerste Kamer
Nr. R06/034HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de openbare rechtspersoon HET EILANDGEBIED SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
Mr. Eric DE VRIES, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Sint Maarten Housing N.V.,
kantoorhoudende te Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als het Eilandgebied en de curator.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 19 augustus 2002 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, ingekomen verzoekschrift heeft de toenmalige curator in het faillissement van Sint Maarten Housing N.V. zich gewend tot dat gerecht en verzocht het Eilandgebied te veroordelen tot betaling van een bedrag van Nafl. 1.202.500,--, met rente en kosten.
Het Eilandgebied heeft de vordering bestreden.
Het gerecht heeft bij tussenvonnis van 8 april 2003 het Eilandgebied tot bewijslevering toegelaten. Na diverse aanhoudingsverzoeken van het Eilandgebied, heeft het gerecht uiteindelijk besloten geen uitstel voor enquête meer te verlenen. Bij eindvonnis van 27 januari 2004 heeft het gerecht de vordering van de curator toegewezen.
Tegen het eindvonnis heeft het Eilandgebied hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof. De curator heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 16 december 2005 heeft het hof de bestreden vonnissen bevestigd.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft het Eilandgebied beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor de curator toegelicht door zijn advocaat alsmede door mr. S.M. Kingma, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij notariële akte van 20 maart 1986 is Sint Maarten Housing N.V. (hierna: de vennootschap) opgericht. Volgens art. 4 van de statuten van de vennootschap bedraagt het maatschappelijk kapitaal NAF 6.000.000,--, verdeeld in 6.000 aandelen van NAF 1.000,-- elk, waarvan bij de oprichting 1.200 aandelen zijn geplaatst.
(ii) Het Eilandgebied is houder van alle 1.200 geplaatste aandelen.
(iii) Het Eilandgebied heeft op de door hem genomen aandelen geen stortingen in geld verricht.
(iv) Bij besluit van 6 juni 1989 heeft de Eilandsraad van het Eilandgebied besloten een perceel grond van 185.000 m² (hierna: het perceel) voor een symbolisch bedrag van NAF 1,-- aan de vennootschap over te dragen.
(v) Bij notariële transportakte van 25 september 1989 is het perceel door het Eilandgebied aan de vennootschap overgedragen.
(vi) De waarde van het perceel bedroeg en bedraagt ten minste NAF 1.200.000,--.
(vii) Op 27 augustus 2001 is de vennootschap failliet verklaard.
3.2 De curator vordert in dit geding, kort gezegd, volstorting van het geplaatste kapitaal door het Eilandgebied. Voor zover in cassatie nog van belang, heeft het Eilandgebied zich tegen die vordering verweerd met de stelling dat het aan die verplichting heeft voldaan door de, ingevolge een daartoe strekkende overeenkomst met de vennootschap verrichte, hiervoor in 3.1 onder (iv) en (v) bedoelde overdracht om niet van het perceel dat een waarde vertegenwoordigt die ten minste het bedrag van de volstortingsplicht beloopt. Het gerecht in eerste aanleg heeft de vordering toegewezen nadat het Eilandgebied niet (tijdig) gevolg had gegeven aan de hem verstrekte opdracht de gestelde overeenkomst te bewijzen. Het hof heeft de vonnissen van het gerecht bevestigd. Het overwoog - welke vaststelling in cassatie niet is bestreden - dat het Eilandgebied zich in hoger beroep niet langer beriep op een mondelinge overeenkomst van de bedoelde strekking, maar op een stilzwijgende overeenkomst, omdat de bedoeling van partijen bij de overdracht van het perceel was, dan wel niet anders kan zijn geweest dan, om daarmee (tevens) te voldoen aan de volstortingsplicht (rov. 6). Dienaangaande oordeelde het hof
- dat de bepalingen van de transportakte in redelijkheid niet aldus kunnen worden uitgelegd dat volstorting in natura zou zijn overeengekomen (rov. 8),
- dat een bedoeling van de door het Eilandgebied beweerde strekking, zo die al bij het Eilandgebied heeft bestaan, noch in de transportakte, noch anderszins aan de vennootschap kenbaar is gemaakt en evenmin dat de vennootschap op andere gronden moest begrijpen dat het Eilandgebied die bedoeling had, zodat het niet erop mocht vertrouwen dat de vennootschap stilzwijgend erin heeft toegestemd dat de overdracht van het perceel als volstorting in natura zou gelden (rov. 9),
- zodat een overeenkomst als door het Eilandgebied gesteld niet kan worden aangenomen (rov. 11).
Het hof passeerde vervolgens als niet ter zake dienende het in rov. 19 geciteerde bewijsaanbod van het Eilandgebied dat, kort gezegd, behelsde dat partijen mondeling dan wel stilzwijgend een overeenkomst van de meerbedoelde strekking zijn aangegaan, althans dat het Eilandgebied erop vertrouwde en mocht vertrouwen dat partijen een (stilzwijgende) afspraak van die strekking aangingen. Het overwoog daartoe dat het Eilandgebied, zoals reeds vastgesteld, zich niet langer op het standpunt stelde dat sprake was geweest van een mondelinge overeenkomst (rov. 20), en dat het Eilandgebied verder te bewijzen aanbood dat partijen een stilzwijgende overeenkomst zijn aangegaan met de door hem genoemde strekking, maar dat eerder reeds was geoordeeld dat partijen niet stilzwijgend volstorting door inbreng in natura of verrekening zijn overeengekomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, aldus het hof, valt dan ook niet in te zien waartoe het onderhavige bewijsaanbod zou moeten leiden (rov. 21).
3.3.1 Het middel keert zich tegen rov. 8, 9 en 19-21. Het klaagt dat het hof het Eilandgebied ten onrechte niet heeft toegelaten tot bewijslevering, althans zijn beslissing dienaangaande niet toereikend heeft gemotiveerd.
Voor zover het de klacht inhoudt dat het hof in rov. 8 en 9 heeft overwogen dat er geen bepaalbaar ogenblik bestaat waarop de bedoelde overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en zich heeft beperkt tot de inhoud en strekking van de transportakte, daarmee miskennend dat de overeenkomst ook vóór of na het passeren van die transportakte tot stand kan zijn gekomen, mist die feitelijke grondslag. In rov. 9 - rov. 8 heeft betrekking op de verlaten en ook in cassatie niet meer aan de orde zijnde stelling dat sprake is geweest van een mondelinge overeenkomst - heeft het hof immers vastgesteld dat ook niet uit iets anders dan de transportakte blijkt dat het Eilandgebied de beweerde bedoeling aan de vennootschap kenbaar heeft gemaakt en evenmin dat de vennootschap op andere gronden moest begrijpen dat bij het Eilandgebied die bedoeling voorzat. Het heeft bij zijn oordeelsvorming voorts betekenis toegekend aan andere feiten en omstandigheden, zoals dat het perceel waardevol was en dat de vennootschap door het Eilandgebied was opgericht speciaal om op effectieve wijze in zijn verplichting tot sociale woningbouw te voorzien.
3.3.2 Het middel klaagt verder dat omtrent de gestelde bedoeling van partijen pas een oordeel kan worden gegeven als de bij pleidooi genoemde getuigen worden gehoord, en dat het hof zich in rov. 9 daarom impliciet schuldig heeft gemaakt aan speculatie omtrent de uitkomst van die verhoren. Het middel betoogt voorts dat het bewijsaanbod voldoende uitgewerkt en geconcretiseerd is en dat 's hofs oordeel in rov. 21 dat niet duidelijk is waartoe het bewijsaanbod zou moeten leiden niet juist is en getuigt van een onjuiste althans te beperkte visie op de mogelijkheid die een procespartij dient te krijgen om zijn stellingen aan te tonen.
Deze klacht wordt tevergeefs voorgesteld. De hier aan de orde zijnde stelling omtrent een stilzwijgend aangegane overeenkomst en het daarop aansluitende bewijsaanbod zijn namens het Eilandgebied bij pleidooi in hoger beroep voor het eerst naar voren gebracht. Het bewijsaanbod hield niet meer in dan door het hof in rov. 19 geciteerd en hiervoor in 3.2 samengevat. Het behelsde dus geen feiten en omstandigheden, zoals de vraag in welke periode die overeenkomst tot stand is gekomen, wiens gedragingen aan de zijde van het Eilandgebied tot de totstandkoming van de beweerde stilzwijgende overeenkomst hebben bijgedragen en op welke gedragingen van de vennootschap het vertrouwen van het Eilandgebied stoelde dat partijen een dergelijke overeenkomst aangingen. Het ging bovendien om een overeenkomst waarvan ingevolge art. 62 WvKNA (oud) de zakelijke inhoud moest worden opgenomen in de toelichting op de balans en winst- en verliesrekening, hetgeen ertoe noopt een overeenkomst als door het Eilandgebied gesteld, een zekere concretisering te geven, waaromtrent niets is aangevoerd. In het licht van dit een en ander moet rov. 9 kennelijk aldus worden begrepen dat het hof mede van oordeel is geweest dat het Eilandgebied niet heeft gesteld hoe en wanneer het zijn bedoeling aan de vennootschap heeft kenbaar gemaakt en op grond waarvan het heeft mogen vertrouwen dat de vennootschap stilzwijgend erin heeft toegestemd dat de overdracht van het perceel (mede) als volstorting in natura zou gelden. Tegen die achtergrond heeft het hof in rov. 21 kennelijk tot uitdrukking gebracht dat het Eilandgebied onvoldoende heeft gesteld om het toe te laten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een stilzwijgende overeenkomst inderdaad tot stand is gekomen. Van een ontoelaatbaar vooruitlopen door het hof op de uitkomst van het getuigenverhoor is aldus geen sprake geweest, noch heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste of te beperkte visie op de mogelijkheid die een partij geboden dient te worden de juistheid van zijn stellingen aan te tonen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt het Eilandgebied in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 13 juli 2007.