4.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de betrokkene, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd.
"Redelijke termijn
4.54 Op het bovenstaande bedrag moet echter, zo meent de verdediging, een vermindering worden toegepast vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
4.55 In HR 9 januari 2001, NJ 2001, 307 formuleerde de Hoge Raad algemene uitgangspunten en regels waarop in ontnemingszaken zijn rechtspraak terzake overschrijding van de redelijke termijn is gebaseerd. Hierbij werd aansluiting gezocht bij hetgeen de Hoge Raad reeds ten aanzien van strafzaken formuleerde in HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721.
4.56 Ten aanzien van ontnemingszaken geldt in de eerste plaats dat de redelijke termijn minstgenomen begint te lopen op het moment dat de officier van justitie ter zitting zijn voornemen aankondigt om een ontnemingsvordering in te dienen (ex art. 311 lid 1 Sv). In casu is dat gebeurd op de zitting van 21 november 2000.
4.57 Vervolgens is het totale verloop van de procedure van belang, aldus de HR, waarbij de redelijkheid van die duur afhangt van de volgende omstandigheden: de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de betrokkene en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Voor ontnemingszaken komt daar nog als bijzonderheid bij dat de afdoening van die zaken mede afhankelijk is van de termijn die met de afhandeling van de strafzaak is gemoeid (hetgeen in casu geen rol heeft gespeeld) en dat de ontnemingszaak (ex art. 511 b lid 1 Sv) zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 2 jaar na de uitspraak in eerste aanleg aanhangig moet worden gemaakt.
4.58 De rechtbank deed uitspraak in de strafzaak op 5 december 2000. Vervolgens is de ontnemingszaak eerst op 19 september 2002 aanhangig gemaakt bij de rechtbank alhier. Zulks is niet ten spoedigste, zoals bepaald in art. 511 b Sv.
4.59 De uitspraak van de rechtbank volgde op 23 april 2003. Hiertegen werd op 28 april 2003 hoger beroep ingesteld. De stukken werden, volgens uw griffie, vervolgens op 10 juli 2003 ontvangen door uw Hof.
4.60 Het duurde vervolgens tot 10 december 2004 voordat de zaak in hoger beroep aanhangig werd gemaakt.
4.61 Een uitspraak is thans op zijn vroegst - indien de termijn van een strafzaak in acht wordt genomen - op 16 september 2005 te verwachten.
4.62 In strafzaken geldt - kort gezegd - het uitgangspunt dat een zaak in eerste en tweede aanleg binnen (tweemaal) 2 jaar moet zijn behandeld, behoudens bijzondere omstandigheden. Een dergelijke harde regel is in ontnemingszaken niet gegeven, maar er moet wel aansluiting bij die regel worden gezocht, gelet op het feit dat de HR in NJ 2001, 307 regels formuleerde ter aanvulling op het eerdere arrest dat zag op strafzaken.
4.63 Dit houdt in dat de redelijke termijn in casu is overschreden. Op 16 september 2005 zijn immers reeds 4 jaren, 9 maanden en 25 dagen verlopen sinds de aanvang van de op redelijkheid te beoordelen termijn.
4.64 Bijzondere omstandigheden die een dergelijk tijdsverloop zouden kunnen rechtvaardigen zijn er niet.
4.65 Integendeel, de zaak is niet ingewikkeld te noemen en het feit dat de getuigen enkele malen niet kwamen opdagen heeft niet voor de grootste vertraging gezorgd, indien zulks al als een bijzondere omstandigheid zou zijn aan te merken.
4.66 Het is veeleer de trage appointering in eerste en tweede aanleg geweest die het grote tijdsverloop heeft veroorzaakt. Tussen uitspraak in de strafzaak en appointering van de ontnemingszaak zaten meer dan 1 jaar en 9 maanden. Tussen instellen van hoger beroep en appointering in tweede aanleg zaten bijna 1 jaar en 8 maanden.
4.67 Dit tijdsverloop is cliënt niet aan te rekenen.
4.68 De verdediging meent dan ook dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv, welk verzuim tot vermindering van het eventueel te ontnemen bedrag zou moeten leiden. Gelet op het feit dat cliënt erg geleden heeft onder de druk van de onderhavige procedure, de ernst van de overschrijding (ruim 9 maanden) en de 'kortingspercentages' die plegen te worden toegepast (Vgl. bijv. HR 15 juni 2004, JOW2005, 3, HR 11 februari 2003, JOW 2003, 26), stelt de verdediging uw Hof voor een vermindering toe te passen van 10% van het te ontnemen bedrag."