ECLI:NL:HR:2007:BA3098

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00704/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor wapenbezit en ontucht met minderjarige

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen en ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1943, had op 20 juni 2001 een kogelgeweer van categorie III in zijn bezit. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de verdachte vier jaar na de inbeslagname pas op de hoogte werd gesteld van de tenlastelegging. De Hoge Raad oordeelt dat het verweer van de verdachte moet worden opgevat als een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het OM, en dat de rechter hierop een gemotiveerde beslissing had moeten geven. Het Hof heeft dit nagelaten, wat leidt tot de vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere veroordelingen in stand blijven.

Uitspraak

19 juni 2007
Strafkamer
nr. 00704/06
JB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 december 2005, nummer 20/008507-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Breda van 12 juli 2004 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2 primair "ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige" en 4. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld, subsidiair 25 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
4. Beoordeling van het vijfde middel
4.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof heeft verzuimd gemotiveerd te beslissen op het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde.
4.2. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 20 juni 2001 te Fijnaart, gemeente Moerdijk, een wapen van categorie III, te weten een kogelgeweer, merk Lake Field, type mark II, kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad."
4.3. Volgens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het volgende aangevoerd:
"Mijn cliënt is ten tijde van het verhoor meegedeeld, dat als hij afstand zou doen van het wapen, hij er niets meer van zou horen. Het wekte dan ook verbazing, dat mijn cliënt, vier jaren na de inbeslagneming, alsnog moest vernemen dat hem het voorhanden hebben van een wapen ten laste werd gelegd. Ik meen dan ook dat het OM niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard."
4.4. Hetgeen is aangevoerd ter terechtzitting, zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven, kan bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een verweer in de zin van art. 358, derde lid, Sv in verbinding met art. 359, tweede lid, Sv, welke bepalingen ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing zijn in hoger beroep.
Op een dergelijk verweer behoort de rechter een met redenen omklede beslissing te geven. Dat heeft het Hof niet gedaan. Het middel klaagt daarover terecht.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde feit en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 juni 2007.