ECLI:NL:HR:2007:BA3035

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/062HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bopz, machtiging tot voortgezet verblijf; schending van het beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van de betrokkene, verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis de Stichting GGz Nijmegen, tegen de beschikking van de rechtbank Arnhem van 15 februari 2007. De rechtbank had op dat moment een machtiging verleend voor voortgezet verblijf van de betrokkene in het ziekenhuis voor de duur van een jaar. De officier van justitie had dit verzoek ingediend, maar de betrokkene en zijn raadsman waren van mening dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. Dit was het gevolg van het feit dat de rechtbank had besloten op basis van verklaringen van de behandelend psycholoog zonder de raadsman de gelegenheid te geven om te reageren op deze verklaringen. De raadsman had expliciet verzocht om zijn zienswijze kenbaar te maken, maar dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de raadsman niet in de gelegenheid werd gesteld om te reageren. De Hoge Raad vernietigde daarom de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank Arnhem voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor in het procesrecht, vooral in zaken die de vrijheid van een individu in gevaar kunnen brengen.

Uitspraak

4 mei 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/062HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis de Stichting GGz Nijmegen
te Nijmegen,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ARNHEM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Arnhem heeft bij verzoekschrift van 26 januari 2007 de rechtbank Arnhem verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: betrokkene - in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank heeft ter zitting van 15 februari 2007 betrokkene, die werd bijgestaan door zijn raadsman, en de psycholoog [betrokkene 1] als (waarnemer van de) behandelaar van betrokkene gehoord.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van een jaar.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatie-rekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Arnhem.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Bij het hiervoor in 1 vermelde verzoekschrift heeft de officier van justitie een geneeskundige verklaring van 25 januari 2007 overgelegd, welke is ondertekend door [betrokkene 2] als geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis, waarin de betrokkene verbleef. Die verklaring is niet (mede) ondertekend door de behandelend psychiater van betrokkene, [betrokkene 3]. Op de voor diens handtekening bestemde plaats staat met de hand geschreven: "voor deze i.v.m. ziekte".
3.2 Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling ter zitting van 15 februari 2007 en de bestreden beschikking blijkt dat ter zitting het volgende is voorgevallen. Nadat betrokkene was gehoord en de waarnemer van zijn behandelaar, [betrokkene 1], had toegelicht dat het gevaar dreigde dat betrokkene zou terugvallen in teloorgang, heeft de raadsman opgemerkt dat het dossier was gebaseerd op gegevens uit het verleden en de vraag gesteld waarop was gebaseerd dat er nu sprake is van gevaar. Daarop heeft [betrokkene 1] geantwoord dat hij zich baseerde op de geneeskundige verklaring en afgenomen heteroanamneses, verklaringen van de familie en de medische dossiers. Vervolgens heeft de raadsman de rechtbank verzocht het inleidende verzoek af te wijzen op de grond dat de geneeskundige verklaring niet is ondertekend door de behandelend psychiater [betrokkene 3] en onduidelijk is of betrokkene ten behoeve van die verklaring wel door hem is onderzocht. De raadsman concludeerde dat het gevaar bij betrokkene niet meer actueel was. Daarna heeft [betrokkene 1] verklaard:
"Betrokkene heeft veel angsten. Onder invloed van behandeling is er minder bedreiging. Ik verwacht niet dat hij wegloopt, maar wel dat hij zich onttrekt aan behandeling. De aanvraag voor de rechterlijke machtiging is gedaan door [betrokkene 4], arts-assistent en de geneeskundige verklaring is opgemaakt door [betrokkene 3], psychiater. Hij heeft betrokkene ook onderzocht. Het gaat nu inderdaad beter met betrokkene. Dat zijn de vruchten die van de rechterlijke machtiging kunnen worden geplukt, zo blijkt uit de afgelopen twee maanden. De advocaat kan daar nu gebruik van maken."
Op het verzoek van de raadsman om hierop nog te mogen reageren, antwoordde de rechter:
"Nee. U heeft uw tweede termijn al gehad. Ik ga nu uitspraak doen. Gelet op de processtukken en de toelichting van de behandelaar acht ik een psychiatrische stoornis aanwezig. Het gevaar dreigt dat betrokkene zonder rechterlijke machtiging zijn medicatie zal stoppen en zich dan weer zal verwaarlozen. Ik ben ervan overtuigd dat [betrokkene 3] betrokkene heeft onderzocht en de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt, dat blijkt genoegzaam uit de geneeskundige verklaring zelf. Mijn beslissing is dat de voortzetting van het verblijf moet worden verleend voor de duur van een jaar."
In de bestreden beschikking is deze beslissing door de rechtbank nader gemotiveerd. Voorzover hier van belang, overwoog zij naar aanleiding van het verweer van de raadsman:
"De rechtbank ziet geen reden voor afwijzing van het verzoek, nu de behandelaar ter zitting heeft aangegeven dat de geneeskundige verklaring daadwerkelijk is afgegeven door [betrokkene 3] en dat ook hij het onderzoek heeft gedaan. Ook uit de verklaring zelf blijkt genoegzaam dat [betrokkene 3] betrokkene zelf heeft onderzocht.
Er bestaat daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling in de geneeskundige verklaring dat [betrokkene 3] vanwege ziekte verhinderd was de geneeskundige verklaring mede te ondertekenen. Om die reden is de geneeskundige verklaring alleen ondertekend door de geneesheer-directeur, [betrokkene 2]."
3.3 Aldus heeft de rechtbank haar beslissing mede gebaseerd op de hiervoor in 3.2 geciteerde mededelingen van [betrokkene 1] die betrekking hadden op de door betrokkene betwiste geldigheid van de in art. 16 lid 1 Wet Bopz genoemde geneeskundige verklaring en daarom voor de te nemen beslissing van wezenlijk belang waren.
Het middel klaagt dat de rechtbank het, mede in art. 8 lid 9 Wet Bopz tot uitdrukking gebrachte, beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door op basis van die mededelingen te beslissen zonder eerst, zoals zij niet alleen op grond van dat beginsel maar ook op grond van art. 17 lid 2 in verbinding met art. 8 lid 9 Wet Bopz had behoren te doen, de raadsman van betrokkene - overeenkomstig zijn uitdrukkelijk verzoek - in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van die mededelingen.
Nu uit de beschikking en de overige gedingstukken niet blijkt dat bijzondere omstandigheden aanwezig waren die rechtvaardigden dat daarvan werd afgezien, slaagt het middel.
3.4 Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat het middel voor het overige geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 15 februari 2007;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, A. Hammerstein, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 mei 2007.