ECLI:NL:HR:2007:BA3034
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid in familierechtelijke ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder van het kind, die in een pleeggezin verbleef, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van het gerechtshof, die de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing had bekrachtigd. De moeder stelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer bestonden, maar de Hoge Raad oordeelde dat de geldigheidsduur van de verlenging op 21 januari 2007 was verstreken. Hierdoor had de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, wat leidde tot niet-ontvankelijkheid in haar beroep.
De Hoge Raad benadrukte dat de rechter bij de beoordeling van een verlengingsverzoek moet onderzoeken of de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds bestaan. In dit geval was vastgesteld dat het kind, dat al vanaf haar geboorte onder toezicht stond, goed gedijde in het pleeggezin, ondanks de verslavingsproblematiek van de moeder. De Hoge Raad concludeerde dat er nog steeds een ernstige bedreiging voor de zedelijke of geestelijke belangen van het kind bestond, wat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigde. De beslissing van het hof werd niet als onjuist of onvoldoende gemotiveerd beschouwd, en de Hoge Raad verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep.