ECLI:NL:HR:2007:BA2925

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/186HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en faillissementsrecht bij spookpartij

In deze zaak, die op 8 juni 2007 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door een aantal pensioenfondsen tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De pensioenfondsen, die gezamenlijk als verzoeksters tot cassatie optreden, hebben in eerste instantie een faillissementsverzoek ingediend tegen [A] HOLDING B.V. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 8 november 2006 dit faillissementsverzoek toegewezen, maar het gerechtshof heeft dit vonnis op 19 december 2006 vernietigd en het faillissementsverzoek afgewezen. De pensioenfondsen hebben hiertegen cassatie ingesteld.

De Holding heeft in cassatie primair verzocht om de pensioenfondsen niet-ontvankelijk te verklaren, en subsidiair om verzoekster onder 3 niet-ontvankelijk te verklaren. De Holding stelde dat verzoekster onder 3 een spookpartij is, die niet meer bestaat. Dit werd onderbouwd met uittreksels uit het Handelsregister, waaruit bleek dat verzoekster onder 3 geen zelfstandige rechtspersoon is, maar slechts de oude statutaire naam van verzoekster onder 2. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat deze stelling niet is weersproken door de pensioenfondsen, waardoor de Hoge Raad oordeelde dat verzoekster onder 3 niet bestaat en dus niet in cassatie is gekomen.

De Hoge Raad heeft vervolgens de klachten van de pensioenfondsen, die in hun cassatieberoep naar voren zijn gebracht, niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling aan de orde stelden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de pensioenfondsen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

8 juni 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/186HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET HORECABEDRIJF, handelende onder de naam Pensioenfonds Horeca & Catering,
2. STICHTING SOCIAAL FONDS VOOR HET HORECABEDRIJF,
3. STICHTING FONDS BEVORDERING INTREDING HORECABEDRIJF,
4. STICHTING OVERGANGSREGELING VERVROEGD UITTREDEN VOOR HET HORECABEDRIJF,
allen gevestigd te Zoetermeer,
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai,
t e g e n
[A] HOLDING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als het Pensioenfonds c.s. en de Holding.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 25 september 2005 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift hebben het Pensioenfonds c.s. zich gewend tot die rechtbank en verzocht de Holding in staat van faillissement te verklaren.
De Holding heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 november 2006 de Holding in staat van faillissement verklaard.
Tegen dit vonnis heeft de Holding hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 19 december 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot faillietverklaring van de Holding afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben het Pensioenfonds c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Holding heeft primair verzocht het Pensioenfonds c.s. niet-ontvankelijk te verklaren, en subsidiair verzoekster onder 3 niet-ontvankelijk te verklaren en het middel ten aanzien van de overige verzoeksters te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster tot cassatie sub 3 in het cassatieberoep en tot verwerping van het beroep voorzover dit is ingesteld door de andere verzoeksters tot cassatie.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door verzoekster tot cassatie onder 3 ingestelde beroep
De Holding heeft aan haar beroep op de niet-ontvankelijkheid van verzoekster tot cassatie onder 3 ten grondslag gelegd dat deze partij een spookpartij is, die niet (meer) bestaat. Uit de door de Holding overgelegde uittreksels uit het Handelsregister van de Kamers van Koophandel blijkt dat verzoekster tot cassatie onder 3 geen zelfstandige rechtspersoon is, maar alleen de tot 21 januari 2004 luidende statutaire naam van verzoekster tot cassatie onder 2. Dit een en ander is door het Pensioenfonds c.s. niet weersproken, zodat ervan moet worden uitgegaan dat verzoekster tot cassatie onder 3 niet bestaat en geacht moet worden niet in cassatie te zijn gekomen.
4. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt het Pensioenfonds c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Holding begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 juni 2007.