ECLI:NL:HR:2007:BA2795

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
584
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake niet-verzekeringsplichtigheid voor sociale verzekeringen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op 11 november 2003 is aangemerkt als niet-verzekeringsplichtig voor de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet en de Ziekenfondswet, met ingang van 25 augustus 2000. Na het ongegrond verklaren van het bezwaar door de Raad van bestuur, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, die de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet binnen de wettelijke termijn was ingediend, maar dat er gelet op de medische gegevens van belanghebbende niet kon worden geoordeeld dat hij in verzuim was. Hierdoor werd niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege gelaten. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot cassatie, omdat de klachten zich richtten tegen oordelen van de Centrale Raad die niet de uitlegging of toepassing van de relevante wettelijke bepalingen betroffen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president D.G. van Vliet en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 13 april 2007.

Uitspraak

Nr. 584
13 april 2007
PEB
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 september 2005, nr. 04/6646 ALGEM, betreffende een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van bestuur).
1. Besluit, bezwaar en geding voor de Rechtbank
Bij besluit van 11 november 2003 heeft de Raad van bestuur belanghebbende met ingang van 25 augustus 2000 aangemerkt als niet-verzekeringsplichtig voor de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet en de Ziekenfondswet.
De Raad van bestuur heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft zijn standpunt omtrent de ontvankelijkheid van het beroep mondeling doen toelichten door mr. J.P.R. Scholten, advocaat te 's-Gravenhage.
De Raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het beroepschrift in cassatie is niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn ingediend. Gelet op de door belanghebbende verstrekte medische gegevens kan evenwel redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep dient derhalve achterwege te blijven.
5. Beoordeling van de klachten
Ingevolge artikel 18c, lid 1, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (tekst van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005; hierna: de Wet) kan beroep in cassatie worden ingesteld tegen uitspraken van de Centrale Raad ter zake van schending of verkeerde toepassing van de artikelen 1, leden 4 tot en met 8, en 4 van de Wet en de op die artikelen rustende bepalingen. In de klachten wordt weliswaar aangevoerd dat de Centrale Raad artikel 4 van de Wet heeft geschonden of verkeerd heeft toegepast, doch de klachten keren zich daarbij tegen oordelen van de Centrale Raad die niet de uitlegging of toepassing van dat artikel of van een der andere hiervoor bedoelde wettelijke bepalingen betreffen.
De klachten kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
6. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2007.