ECLI:NL:HR:2007:BA2570

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02952/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak inzake uitleveringsdetentie en toepassing van art. 27 Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld tot vier jaren en zes maanden gevangenisstraf en een geldboete van een miljoen euro, subsidiair een jaar hechtenis, wegens deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en medeplegen van valsheid in geschrift. De verdachte had op 20 januari 2004 in Virginia Beach, Verenigde Staten, een aanhouding ondergaan en verbleef tot 11 maart 2004 in uitleveringsdetentie op basis van een Nederlands verzoek om uitlevering. Het Hof had echter verzuimd om artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in acht te nemen, dat bepaalt dat de tijd die in detentie in het buitenland is doorgebracht, in mindering moet worden gebracht op de opgelegde straf.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd en heeft bepaald dat de tijd die de verdachte in uitleveringsdetentie heeft doorgebracht, in mindering moet worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, omdat de middelen van cassatie niet tot vernietiging konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de correcte toepassing van artikel 27 Sr in gevallen van uitleveringsdetentie en bevestigt dat de rechter verplicht is om deze tijd in mindering te brengen bij de uitvoering van de straf.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept om de rechten van verdachten in het kader van uitlevering en detentie te waarborgen. De Hoge Raad heeft hiermee een duidelijke richtlijn gegeven voor toekomstige zaken waarin vergelijkbare omstandigheden zich voordoen.

Uitspraak

12 juni 2007
Strafkamer
nr. 02952/06
RR/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 februari 2006, nummer 20/004192-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem, Inrichting voor Dagdetentie "De Berg" te Arnhem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 11 november 2004 - de verdachte ter zake van 1. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 2. "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", veroordeeld tot vier jaren en zes maanden gevangenisstraf, alsmede tot een geldboete van een miljoen euro, subsidiair een jaar hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Ingevolge het eerste lid van art. 27 Sr dient de rechter bij het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of taakstraf te bevelen dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
4.2. De stukken van het geding houden in dat de verdachte op 20 januari 2004 in Virginia Beach VA (Verenigde Staten) is aangehouden en aldaar tot 11 maart 2004 in uitleveringsdetentie heeft verbleven ingevolge een uitleveringsverzoek van de Nederlandse autoriteiten. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27, eerste lid, Sr in acht te nemen voor zover het deze uitleveringsdetentie betreft. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de in het buitenland als gevolg van het Nederlandse verzoek om uitlevering in detentie doorgebrachte tijd art. 27, eerste lid, Sr toe te passen;
beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf, naast de reeds in mindering gebrachte tijd wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, in mindering zal worden gebracht de tijd welke de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest in het buitenland in detentie heeft doorgebracht ingevolge het Nederlandse verzoek om uitlevering;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 juni 2007.