ECLI:NL:HR:2007:BA2566
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de strafoplegging in cassatie wegens kennelijke misslag en overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 208 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad constateerde echter dat het Hof een kennelijke misslag had gemaakt in de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd naar 11 maanden en 3 weken, waarvan 269 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Dit was noodzakelijk omdat het Hof blijkens de strafmotivering onmiskenbaar had bedoeld een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk zou zijn aan de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
Daarnaast werd in de procedure ook een klacht behandeld over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdachte had op 1 augustus 2005 beroep in cassatie ingesteld, maar de stukken waren pas op 6 september 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een strafvermindering.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden uitspraak vernietigd voor wat betreft de strafoplegging, de straf verminderd en het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de strafoplegging en de naleving van de redelijke termijn in rechtsprocedures.