ECLI:NL:HR:2007:BA2507
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- C.A. Streefkerk
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vestiging van verzorgingsvruchtgebruik door onterfde echtgenote
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een verzoek van een onterfde echtgenote, [verzoekster], tot vestiging van een verzorgingsvruchtgebruik op de nalatenschap van haar overleden echtgenoot, [betrokkene 1]. De echtgenoot was op 12 januari 2003 overleden, en had in zijn testament [verzoekster] als wettelijk erfgename uitgesloten. De verzoekster had eerder bij de kantonrechter een verzoek ingediend om [verweerder 1] te bevelen mee te werken aan de vestiging van een vruchtgebruik op de goederen van de nalatenschap, alsook om boedelbeschrijving te eisen. De kantonrechter had dit verzoek op 12 april 2005 afgewezen, waarna het gerechtshof te 's-Hertogenbosch de beschikking van de kantonrechter op 7 februari 2006 bekrachtigde.
In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld, waarbij de vraag centraal stond of [verzoekster] recht had op vestiging van het vruchtgebruik op basis van artikel 4:30 BW. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden van het geval, waaronder het inkomen van [verzoekster] en haar behoefte aan verzorging, in aanmerking moesten worden genomen. Het hof had vastgesteld dat [verzoekster] geen behoefte had aan het vestigen van een verzorgingsvruchtgebruik, en dat oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad concludeerde dat de verzoekster niet had aangetoond dat zij voor haar verzorging behoefte had aan het vruchtgebruik, en verwierp het beroep. Tevens werd [verzoekster] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.