ECLI:NL:HR:2007:BA2273

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02626/06 H, 02627/06 H & 02628/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordelingen wegens persoonsverwisseling in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2007 uitspraak gedaan over aanvragen tot herziening van eerdere veroordelingen van de aanvrager. De aanvrager was veroordeeld door de Politierechter te Haarlem, de Rechtbank te Amsterdam en de Politierechter te Amsterdam voor verschillende strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en poging tot doodslag. De aanvrager stelde dat er sprake was van persoonsverwisseling, wat werd ondersteund door verklaringen van zijn moeder en andere getuigen. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvragen tot herziening gegrond waren, omdat er ernstige twijfels bestonden over de identiteit van de aanvrager ten tijde van de veroordelingen. De Hoge Raad heeft de tenuitvoerlegging van de eerdere vonnissen opgeschort en de zaken verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid in strafzaken, vooral wanneer er aanwijzingen zijn voor een mogelijke persoonsverwisseling. De uitspraak is een belangrijke stap in het waarborgen van de rechtsbescherming van de aanvrager, die ten onrechte was veroordeeld.

Uitspraak

29 mei 2007
Strafkamer
nr. 02626/06 H, 02627/06 H en 02628/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op de aanvragen tot herziening van
- een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 10 februari 2005, nummer
15/00399-04,
- een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 15 maart 2002, nummer 13/021775-01,
- een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 4 oktober 2001, nummer 13/057716-01 ingediend door mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
1.1. De Politierechter te Haarlem heeft de aanvrager ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met onttrekking aan het verkeer zoals in het vonnis omschreven.
1.2. De Rechtbank te Amsterdam heeft de aanvrager ter zake van "poging tot doodslag, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden. De Rechtbank heeft voorts de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen zoals in het vonnis vermeld en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
1.3. De Politierechter te Amsterdam heeft de aanvrager ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair zestig dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met teruggave van inbeslaggenomen goederen zoals in het vonnis omschreven.
2. De aanvragen tot herziening
2.1. De aanvragen tot herziening zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2.2. De aanvragen berusten op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe telkens aan dat sprake is van persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvragen gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvragen vermelde uitspraken zal bevelen en de zaken zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaken zullen worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvragen
4.1. Als bijlagen bij de aanvragen zijn onder meer telkens gevoegd:
- een afschrift van een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opgemaakt op 20 oktober 2005, onder meer inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven, dat [betrokkene 1] de naam van zijn broer [aanvrager] gebruikt om uit de problemen te blijven (productie 2);
- een afschrift van enkele bladzijden uit een proces-verbaal van politie betreffende een op 23 september 2005 gepleegde overtreding van art. 2 Opiumwet, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, dat de als verdachte aangehouden persoon "[aanvrager]" na controle van de vingerafdrukken een persoon is die zich in 2001 van de valse naam "[aanvrager]" heeft bediend en die in werkelijkheid [betrokkene 1] is, de broer van [aanvrager] (productie 3).
4.2.1. Naar aanleiding van de aanvragen is op verzoek van de Advocaat-Generaal, door tussenkomst van het College van Procureurs-Generaal, een nader onderzoek ingesteld door het Arrondissementsparket Amsterdam. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 5], en in twee processen-verbaal van politie (met daaraan gehecht vier foto's), opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
4.2.2. Het proces-verbaal van politie, opgemaakt door [verbalisant 5], houdt - kort gezegd - in dat een op 26 september 2001 vervaardigd dactyloscopisch signalement, gesteld ten name van [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1979, niet identiek is aan een op 2 januari 2007 vervaardigd dactyloscopisch signalement van de aanvrager, zodat deze signalementen zijn vervaardigd van verschillende personen.
4.2.3. De processen-verbaal van politie, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], behelzen verklaringen van de aanvrager en zijn moeder, [betrokkene 2].
De verklaring van de aanvrager houdt onder meer in:
- dat hij in de zomer van 2005 een brief heeft ontvangen van de Sociale Dienst dat zijn uitkering gestopt werd omdat hij vast zou zitten op Schiphol, terwijl hij niet vast zat;
- dat hij in oktober 2005 met zijn broer [betrokkene 1] werd aangehouden in het huis van hun moeder ter zake van overtreding van de Opiumwet en dat hem na die aanhouding is gebleken dat zijn broer [betrokkene 1] eerder zijn, aanvragers, naam had gebruikt; en
- dat hij zijn broer heeft aangesproken op het gebruik van zijn, aanvragers, naam en dat zijn broer zei dat hij, aanvrager, er maar mee moest leren leven.
De verklaring van de moeder van de aanvrager houdt onder meer in:
- dat de aanvrager, na erkenning door zijn vader [betrokkene 3], een Nederlands paspoort heeft gekregen en vervolgens vanuit Suriname naar Nederland is gekomen met dat paspoort;
- dat zij het paspoort van de aanvrager in handen heeft gekregen en rond 2000 naar diens broer, [betrokkene 1], in Suriname heeft gestuurd, die met dat paspoort naar Nederland is gekomen;
- dat zij het paspoort een aantal maanden na de komst van [betrokkene 1] naar Nederland heeft teruggegeven aan de aanvrager;
- dat [betrokkene 1] vanaf zijn komst naar Nederland de persoonsgegevens van de aanvrager heeft gebruikt tot de aanhouding in haar woning in 2005; en
- dat zij anderhalf jaar nadat [betrokkene 1] naar Nederland was gekomen hoorde dat hij zich bezig hield met criminele zaken en, als gevolg van een bezoek van de politie die vroeg naar [aanvrager], wist dat [betrokkene 1] de naam van zijn broer misbruikte, maar dat de aanvrager dat niet wist en zij de aanvrager eerst na de aanhouding in 2005 daarvan op de hoogte heeft gebracht.
Voorts houden voormelde verklaringen in dat de aanvrager en zijn moeder op foto's die - blijkens een brief van M.E. Woudman, officier van justitie bij het Arrondissementsparket Amsterdam - zijn gemaakt naar aanleiding van de feiten waarop de in herziening bestreden uitspraken betrekking hebben, [betrokkene 1], herkennen.
4.3. In de zaak waarop de veroordeling van de Politierechter te Haarlem betrekking heeft, is bij de persoon die bij zijn aanhouding op 6 december 2004 de persoonsgegevens van de aanvrager heeft opgegeven een paspoort aangetroffen dat op naam stond van de aanvrager. Uit een zich bij de stukken van die zaak bevindend proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat het dactyloscopisch signalement van de aangehouden persoon voorkwam in de databank van de Dienst Nationale Recherche Informatie onder de naam van de aanvrager. Zoals hiervoor onder 4.2.2 weergegeven is echter uit het dactyloscopisch onderzoek dat is verricht in het kader van het door de Advocaat-Generaal verzochte nader onderzoek, gebleken dat het dactyloscopisch signalement dat onder de naam van de aanvrager was opgeslagen niet identiek is aan het dactyloscopisch signalement van de aanvrager dat in 2007 is vervaardigd, zodat het ernstige vermoeden rijst dat de destijds aangehouden persoon niet de aanvrager was.
4.4. De inhoud van de hiervoor onder 4.1 vermelde stukken, de hiervoor onder 4.2.2 en 4.2.3 weergegeven resultaten van het op verzoek van de Advocaat-Generaal verrichte onderzoek en hetgeen is overwogen onder 4.3, geven steun aan de stelling waarop de aanvragen berusten, te weten dat in de zaken die hebben geleid tot de uitspraken waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.5. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter te Haarlem, onderscheidenlijk de Rechtbank te Amsterdam en de Politierechter te Amsterdam, waren zij met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van de hem tenlastegelegde feiten zouden hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvragen gegrond zijn en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvragen tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormelde vonnissen van de
Politierechter te Haarlem van 10 februari 2005, de Rechtbank te Amsterdam van 15 maart 2002 en de Politierechter te Amsterdam van 4 oktober 2001;
verwijst de zaken naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaken op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zullen worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 29 mei 2007.