ECLI:NL:HR:2007:BA2167

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02190/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep en terugwijzing in strafzaak tegen verdachte wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. G.J. Hubers, advocaat te Dordrecht. De zaak heeft een complexe procesgang gekend, waarbij de rechtbank de Officier van Justitie (OvJ) niet-ontvankelijk verklaarde, maar het hof deze uitspraak vernietigde en de zaak terugwees naar de rechtbank. Na een nieuwe uitspraak van de rechtbank, deed het hof in appel een einduitspraak. De verdachte klaagt in cassatie over de verwerping door het hof van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen slagen, omdat de overwegingen van het hof over de ontvankelijkheid van de OvJ irrelevant zijn voor het oordeel in deze zaak. De Hoge Raad concludeert dat het hof het verweer op basis van de aanvankelijke gang van zaken terecht heeft verworpen. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep, omdat geen van de middelen tot cassatie kan leiden en er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

5 juni 2007
Strafkamer
nr. 02190/06
IC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 november 2005, nummer 22/005956-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 8 oktober 2004, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met het (de Hoge Raad leest: een) in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J. Hubers, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
3.2. Op de gronden die zijn vermeld in de aan dit arrest gehechte conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 tot en met 15 kan het middel niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 juni 2007.