ECLI:NL:HR:2007:BA2162

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01354/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsgeldigheid afstandsverklaring van inbeslaggenomen honden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtsgeldigheid van een afstandsverklaring van inbeslaggenomen honden. De klaagster, geboren in 1968 en woonachtig in [woonplaats], had een beklag ingediend tegen de inbeslagname van haar twee Siberische Husky's. Zij stelde dat zij onder dwang had getekend voor de afstand van de honden, omdat haar was verteld dat de honden zouden worden afgemaakt als zij geen afstand zouden doen. De Rechtbank te Utrecht had op 1 september 2005 de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag, omdat zij afstand had gedaan van de honden. De klaagster ging in cassatie, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.H.J. van Gaal.

De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de Rechtbank of verwijzing naar het Gerechtshof te Arnhem. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet onjuist had geoordeeld door de klaagster niet-ontvankelijk te verklaren. De overwegingen van de Rechtbank, waarin werd gesteld dat de klaagster rechtsgeldig afstand had gedaan van de honden, werden door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de vraag of er ongeoorloofde druk was uitgeoefend op de klaagster niet tot cassatie kon leiden, omdat dit verweven was met feitelijke waarderingen die niet verder konden worden getoetst in cassatie.

De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de beschikking van de Rechtbank en verwierp het beroep. De beschikking werd gegeven door de vice-president en vier raadsheren, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

4 september 2007
Strafkamer
nr. 01354/06 B
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 1 september 2005, nummer RK 05/708, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft niet-ontvankelijk verklaard het door de klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de in bovenvermelde beschikking omschreven honden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank danwel verwijzing daarvan naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd de klaagster in haar beklag niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2. De bestreden beschikking houdt onder meer in:
"Het klaagschrift (met bijlagen) is gericht tegen (het voortduren van) de inbeslagneming en (daarmee kennelijk tevens) over het uitblijven van een last tot teruggave van het inbeslaggenomene aan klaagster.
(...)
Klaagster heeft in haar klaagschrift aangegeven -kort samengevat- dat zij en haar vriend [betrokkene 1] onder dwang voor afstand hebben getekend, omdat zij voor de haars inziens onmogelijke keuze werden gesteld dat de honden zouden worden afgespoten als zij geen afstand zouden doen, maar dat -als zij wel afstand zouden doen- de honden in leven zouden blijven en in een speciale Husky-kennel ondergebracht zouden worden.
Klaagster heeft verzocht om vernietiging van dan wel ongeldigverklaring van die onder dwang afgelegde afstandsverklaring en voorts verzocht om teruggave aan haar van de 2 Siberische Husky's.
(...)
In raadkamer heeft de officier van justitie aangegeven dat normaliter honden die "bloed hebben geproefd" worden afgespoten omdat zij na een dergelijk voorval niet meer zijn te vertrouwen. In casu zijn de 2 Siberische Husky's in leven gelaten en in een speciale Husky-kennel geplaatst. Klaagster en beslagene hebben ten overstaan van een opsporingsambtenaar afstand van de twee Siberische Husky's gedaan. Deze handelwijze is volgens de officier van justitie te beschouwen als waren de 2 Siberische Husky's onttrokken aan het verkeer als bedoeld in artikel 116, lid 2, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering.
De officier heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster in haar beklag, nu zij afstand heeft gedaan van de 2 onder [betrokkene 1] in beslag genomen Husky's."
en als motivering van de niet-ontvankelijk verklaring van het beklag:
"Om een inhoudelijke beslissing op een klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering te kunnen nemen moet sprake zijn van inbeslagneming in de zin van deze wet.
Of dit laatste het geval is dient te worden beoordeeld aan de hand van (de systematiek van) deze wet, in het bijzonder het bepaalde in artikel 134, lid 2 Wetboek van Strafvordering, blijkens welke bepaling een beslag wordt beëindigd in de situatie als bedoeld in artikel 116, tweede lid, aanhef en onder c.
In de onderhavige situatie heeft de officier van justitie kennelijk beoogd toepassing te geven aan laatstvermelde bepaling. Voorts hebben zowel klaagster als [betrokkene 1] voor afstand van de honden getekend. De vraag of bij het schriftelijk verklaren afstand te doen ongeoorloofde druk is toegepast wordt vervolgens door de rechtbank ontkennend beantwoord. De rechtbank realiseert zich dat klaagster en beslagene voor een moeilijke keuze hebben gestaan en dat op zeer indringende wijze met hen is gesproken, waarbij de te nemen beslissing emotioneel was.
Echter, niet is vastgesteld dat er sprake was van een dusdanig ongeoorloofde druk dat aan de ondertekening voor zover het de toepassing van artikel 116, tweede lid, aanhef en onder c, Wetboek van Strafvordering voorbij moet worden gegaan.
Dat betekent dat er geen sprake meer is van beslag en hier derhalve geen inhoudelijke beslissing meer over kan worden genomen.
De rechtbank wijst in aansluiting hierop nog op het bepaalde in artikel 116, lid 6, Wetboek van Strafvordering."
3.3. In de overwegingen van de Rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat het door de klaagster aangevoerde niet kan leiden tot de gevolgtrekking dat zij niet rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen honden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is niet onbegrijpelijk, ook niet indien in aanmerking wordt genomen - zoals eerst in de toelichting op het middel naar voren is gebracht - dat te dezen op de voet van art. 118 Sv een bewaarder over de honden had kunnen worden aangesteld ingeval de klaagster de afstandsverklaring niet zou hebben willen ondertekenen. Voor verdere toetsing in cassatie leent het oordeel van de Rechtbank zich niet, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2007.