ECLI:NL:HR:2007:BA2139

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
618
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van maaltijdvergoedingen in relatie tot loon onder de Coördinatiewet Sociale Verzekering

In deze zaak gaat het om de vraag of een maaltijdvergoeding voor personeel dat op koopavonden werkt, maar niet langer dan gebruikelijk, tot het loon behoort volgens de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De belanghebbende, een onderneming in de detailhandel voor woninginrichting, vergoedt haar werknemers de kosten van een warme maaltijd tot maximaal € 7,94, mits zij vóór 13.00 uur beginnen en na 18.00 uur twee uur of langer moeten doorwerken. De Raad van bestuur had eerder besloten dat deze vergoedingen als loon moesten worden aangemerkt, wat door de Centrale Raad van Beroep werd bevestigd. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad oordeelt dat de maaltijdvergoedingen in principe tot het loon behoren, omdat uitgaven voor voeding en dranken doorgaans persoonlijke behoeften bevredigen en daarmee tot de sfeer van inkomensbesteding behoren. De Centrale Raad had terecht geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat werknemers door hun werkzaamheden hogere kosten voor maaltijden maken, niet betekent dat deze kosten zijn gemaakt tot verwerving van loon. De Hoge Raad bevestigt dat de uitzondering die de Centrale Raad heeft gemaakt voor situaties waarin werknemers langer dan gebruikelijk werken, niet onjuist is en dat het middel van de belanghebbende niet kan leiden tot cassatie.

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 6 april 2007.

Uitspraak

Nr. 618
6 april 2007
ND
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 maart 2006, nr. 04/7229 CSV, betreffende na te melden besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van bestuur).
1. Besluiten, bezwaren en geding voor de Rechtbank
Bij besluiten van 17 december 2001, 13 mei 2002 en 21 mei 2002 zijn ten aanzien van belanghebbende correctienota's ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: de CSV) vastgesteld voor de jaren 1996 tot en met 2000. Bij besluit van 28 mei 2002 is een verzuim geregistreerd voor de jaren 1997 tot en met 1999 en is aan belanghebbende een boete ten bedrage van € 454 (f 1000,48) opgelegd voor het jaar 2000.
De Raad van bestuur heeft de tegen vorenbedoelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, voorzover betrekking hebbende op het jaar 1996, de bestreden beslissing in zoverre vernietigd, de correctienota over 1996 herroepen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel van uit.
De Raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
4. Beoordeling van het middel
4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is een onderneming die zich bezig houdt met detailhandel voor woninginrichting. Zij vergoedt aan haar werknemers de kosten van een warme maaltijd tot maximaal € 7,94 (f 17,50) als een werknemer vóór 13.00 uur begint te werken en na 18.00 uur twee uur of langer moet doorgaan. Er wordt geen rekening gehouden met de besparingswaarde voor de werknemer.
4.2. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat de Raad van bestuur de gehele door belanghebbende betaalde maaltijdvergoedingen terecht als loon in de zin van artikel 4, lid 1, van de CSV heeft aangemerkt, voorzover het vergoedingen betreft die zijn betaald aan werknemers wier maaltijden werden vergoed op dagen waarop zij geen overwerk verrichtten.
4.3. Het middel voert aan dat de betrokken werknemers door de uitoefening van hun dienstbetrekking op koopavonden een warme maaltijd moeten nuttigen en dat zij die maaltijd niet (warm) van huis kunnen meenemen. De werknemers zijn derhalve genoodzaakt in een daarvoor bestemde eetgelegenheid een warme maaltijd te nuttigen en moeten deswege extra kosten maken. De vergoeding van de gemaakte méérkosten kan volgens het middel dan ook niet tot het loon worden gerekend.
4.4. Artikel 6, lid 1, aanhef en letter k, van de CSV, zoals die wet gold in de onderhavige jaren, bepaalt dat niet tot het loon behoren vergoedingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van loon.
Uitgaven voor voeding en dranken strekken in het algemeen tot bevrediging van persoonlijke behoeften en behoren daarmee tot de sfeer van de inkomensbesteding. Door een werkgever verstrekte maaltijdvergoedingen behoren dan ook als regel tot het loon.
In het oordeel van de Centrale Raad dat de Raad van bestuur er niet onjuist aan heeft gedaan op voormelde regel uitsluitend een uitzondering te maken in gevallen waarin de maaltijd die door belanghebbende wordt vergoed, wordt genoten op een dag waarop de betrokken werknemer langer dan gebruikelijk werkzaam is, ligt besloten het oordeel dat de enkele omstandigheid dat de werkzaamheden het de werknemer onmogelijk maken een bepaalde maaltijd thuis te genieten, waardoor hij hogere kosten voor zijn maaltijd moet maken, niet de conclusie wettigt dat die kosten zijn gemaakt tot verwerving van loon. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in artikel 6, lid 1, aanhef en letter k, van de CSV (vgl. HR 22 januari 1997, nr. 31527, BNB 1997/116). Het middel dat, van een andere opvatting uitgaat, kan derhalve niet tot cassatie leiden.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2007.