ECLI:NL:HR:2007:BA1835

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43098
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P.J. van Amersfoort
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in belastingzaken met betrekking tot directeuren en commissarissen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 februari 2006, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bevestigd, waarbij het Hof eerder de uitspraak van de Inspecteur had bekrachtigd. De zaak is ontstaan na een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994, waarbij heffingsrente in rekening is gebracht. Na bezwaar is de aanslag verminderd, maar belanghebbende heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad behandelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. De eerste drie middelen worden verworpen, omdat zij niet leiden tot cassatie en geen nadere motivering vereisen. Het vierde middel richt zich tegen de afwijzing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, gebaseerd op een resolutie van de Staatssecretaris van Financiën. De Hoge Raad overweegt dat de resolutie enkel betrekking heeft op beloningen van directeuren en commissarissen en niet op de bredere toepassing van belastingverdragen. De goedkeuring in de resolutie is specifiek en strekt niet tot het wegnemen van alle belastingdrukverschillen tussen directeuren en andere werknemers.

De Hoge Raad concludeert dat de verschillende belastingregels voor directeuren en andere werknemers niet als gelijk kunnen worden aangemerkt, en dat het middel hierop afstuit. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 30 maart 2007 door de raadsheren P.J. van Amersfoort, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

Nr. 43.098
30 maart 2007
AS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 februari 2006, nr. 04/02709, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1. Aanslag, beschikking en bezwaar
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij heffingsrente in rekening is gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar is bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 593.596, met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 24.935, en is de heffingsrente verminderd tot ƒ 6508.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem. De uitspraak van dit Hof van 15 januari 2002 is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën bij arrest van de Hoge Raad van 10 december 2004, nr. 38317, BNB 2005/195, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
4. Behandeling van de middelen
4.1. De middelen 1, 2 en 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.2.1. Middel 4 keert zich tegen 's Hofs afwijzing van belanghebbendes op grond van het gelijkheidsbeginsel gedane beroep op de Resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 11 juli 1994, nr. IFZ 94/779, BNB 1994/301 (hierna: de resolutie).
4.2.2. In de resolutie is goedgekeurd - kort gezegd - dat met betrekking tot beloningen van hier te lande wonende directeuren en commissarissen van buitenlandse vennootschappen ter voorkoming van dubbele belasting de zogenoemde vrijstellingsmethode wordt toegepast, als in het desbetreffende belastingverdrag de zogenoemde verrekeningsmethode is voorgeschreven. De resolutie strekt ertoe aldus te voorkomen dat directeuren- en commissarissenbeloningen zwaarder worden belast dan de uit dienstbetrekking genoten inkomsten van andere hier te lande wonende werknemers die in de desbetreffende staat werkzaamheden verrichten.
4.2.3. Bij de beoordeling van het middel moet ervan worden uitgegaan dat voor de arbeidsinkomsten van directeuren en commissarissen enerzijds en die van andere werknemers anderzijds volgens het toepasselijke belastingverdrag - zoals het ten aanzien van belanghebbende toepasselijke Belastingverdrag Nederland-Frankrijk van 16 maart 1973 (hierna: het Verdrag) - verschillende regels gelden voor zowel de toewijzing van de inkomsten als de wijze van voorkoming van dubbele belasting. Het gaat hier derhalve om gevallen die de verdragsluitende partijen niet als gelijk hebben aangemerkt.
4.2.4. De in de resolutie vervatte goedkeuring betreft uitsluitend de ter zake van directeuren- en commissarissenbeloningen - waarbij de resolutie klaarblijkelijk uitsluitend het oog heeft op beloningen als bedoeld in (voor zover hier van belang) artikel 16 van het Verdrag - toepasselijke methode ter voorkoming van dubbele belasting. De resolutie strekt er derhalve niet toe alle uit de toepassing van de verdragsbepalingen (hier artikel 16 respectievelijk 15 van het Verdag) voortvloeiende verschillen in belastingdruk met betrekking tot de beloningen van directeuren en commissarissen enerzijds en die van andere werknemers anderzijds weg te nemen. Daarom kan - anders dan het middel tot uitgangspunt neemt - niet worden gezegd dat in het licht van de doelstelling van de resolutie directeuren en commissarissen enerzijds en bestuurders van vennootschappen, zoals belanghebbende, die worden gerekend tot de andere werknemers anderzijds als gelijke gevallen moeten worden aangemerkt. Hierop stuit het middel af.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2007.