ECLI:NL:HR:2007:BA1767

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03526/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over noodweer bij mishandeling en de uitleg van het hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenote, waarbij hij haar arm had vastgepakt en omhoog had gedraaid, wat leidde tot pijn bij het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, maar het hof had dit beroep op noodweer niet correct opgevat. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het beroep op noodweer niet werd gehonoreerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van verweren in strafzaken, vooral als het gaat om noodweer.

Uitspraak

29 mei 2007
Strafkamer
nr. 03526/05
AJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 14 juli 2005, nummer 21/003209-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 6 mei 2004 - de verdachte ter zake van "mishandeling" veroordeeld tot een geldboete van driehonderd euro, subsidiair zes dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cas-satie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd op het beroep op noodweer te beslissen, althans dat het dit beroep onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. Daartoe wordt aangevoerd dat het Hof niet heeft beslist op het door de verdachte gedane beroep op noodweer en het door de raadsman verwoorde verweer niet heeft kunnen en mogen opvatten als betrekking hebbend op een gebeurtenis in het jaar 2002.
4.2.1. Aan de verdachte is overeenkomstig de inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
"hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juni 2001 tot en met 8 februari 2004 te De Meern, gemeente Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer]:
- met kracht heeft beetgepakt/vastgepakt en/of (vervolgens) op de grond heeft gegooid en/of (vervolgens) - toen [slachtoffer] op de grond lag - (met geschoeide voet) tegen/op de zij en/of de rug, althans het lichaam heeft geschopt/getrapt, en/of
- (stevig) heeft vastgepakt/beetgepakt en/of (vervolgens) met kracht op/tegen het lijf heeft geslagen, en/of
- met kracht bij de (rechter)arm heeft gepakt en/of (vervolgens) die arm omhoog heeft gedraaid, en/of
- met kracht heeft weggeduwd, waardoor [slachtoffer] op de grond viel, en/of
- (terwijl [slachtoffer] op de grond lag) op/tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
4.2.2. Ten laste van de verdachte is daarvan bewezenverklaard dat:
"hij in de maand februari 2003 te De Meern, gemeente Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met kracht bij de rechterarm heeft gepakt en vervolgens die arm omhoog heeft gedraaid, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden."
4.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2005 houdt, voor zover hier van belang, in:
"De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Voor mijn huwelijk met [slachtoffer] zijn er ook al dingen gebeurd die ik mij overigens niet meer precies herinner.
Het is éénmaal voorgekomen dat ik een arm van [slachtoffer] op haar rug heb gedraaid. Ik deed dat omdat zij mijn gezicht met haar nagels openkrabde. Zij sloeg toen ook mijn bril van mijn hoofd. Mijn zoon stond er ook bij toen dit gebeurde.
Het is ook voorgekomen dat [slachtoffer] mij met een sigarettenpeuk bewerkte.
U, voorzitter, houdt mij voor de verklaring van de verbalisant naar aanleiding van het bezoek van mijn zoon [zoon 1] en van de zoon van [slachtoffer], [zoon 2], aan het politiebureau naar aanleiding van een ruzie die ik in het voorjaar van 2003 met [slachtoffer] zou hebben gehad.
Ik zou haar toen tegen een deur hebben gesmakt.
Ik kan u verklaren dat ik dat uit zelfverdediging heb gedaan. Er is over dit voorval ook bij de reclassering gesproken. Mijn visie op het voorval is toen niet in het rapport van de reclassering opgenomen omdat het rapport volgens de reclassering objectief moest zijn.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman onder meer aanvoert:
Terzake van de vermeende mishandeling in 2002, bestaande uit het door verdachte pakken van de arm van zijn echtgenote en het vervolgens omdraaien van die arm, is er sprake geweest van een noodzakelijke verdediging van zijn lijf van de zijde van verdachte aangezien zijn echtgenote daaraan voorafgaand het gezicht van verdachte had opengekrabd met haar nagels en hij daardoor bang was voor haar daden. Verdachte dient op grond daarvan te worden ontslagen van alle strafvervolging."
4.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde en hiervoor onder 4.3 weergegeven verweer in de bestreden uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
"Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat terzake van de vermeende mishandeling in 2002 (derhalve op een ander tijdstip dan bewezenverklaard), bestaande uit het door verdachte pakken van de arm van zijn echtgenote en het vervolgens omdraaien van die arm, er sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging van zijn lijf van de zijde van verdachte aangezien zijn echtgenote daar voorafgaand het gezicht van verdachte had opengekrabd met haar nagels en hij daardoor bang was voor haar daden. Verdachte dient op grond daarvan te worden ontslagen van alle strafvervolging.
Het hof komt niet toe aan een bespreking van het verweer, nu het door de verdediging aangevoerde incident door het hof niet bewezen is verklaard.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zouden doen zijn."
4.5.1. Het Hof heeft het door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2005 verwoorde beroep op noodweer (hiervoor weergegeven onder 4.3) opgevat als betrekking hebbend op een andere gebeurtenis dan waarop het bewezenverklaarde feit ziet. Die uitleg is evenwel in het licht van de aldaar door de verdachte, mede naar aanleiding van hetgeen hem door de voorzitter is voorgehouden, afgelegde verklaring, welke onder meer inhoudt dat hij maar eenmaal de arm van [slachtoffer] op haar rug heeft gedraaid, en wel in het voorjaar van 2003, niet zonder meer begrijpelijk. Het Hof heeft immers bij zijn uitleg niet kenbaar betrokken de voor de hand liggende mogelijkheid dat de raadsman, die eenzelfde voorval met dezelfde details beschrijft als waarover de verdachte heeft verklaard, zich in het jaartal heeft vergist en met zijn
betoog de door de verdachte bedoelde en bewezenverklaarde mishandeling in februari 2003 op het oog had. Het door de raadsman gevoerde verweer is dan ook niet toereikend gemotiveerd verworpen.
4.5.2. De hiervoor onder 4.3 weergegeven verklaring van de verdachte kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat hij zich ten aanzien van de bewezenverklaarde mishandeling in februari 2003 op noodweer heeft beroepen. Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof ingevolge art. 358, derde en vijfde lid, en art. 359, tweede en achtste lid, Sv, in verbinding met art. 415 Sv op straffe van nietigheid bepaaldelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Zodanige beslissing komt in de bestreden uitspraak niet voor. Weliswaar heeft het Hof overwogen dat de verdachte niet strafbaar is "nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zouden doen zijn", maar die algemene formulering omtrent de afwezigheid van strafuitsluitingsgronden kan niet als een uitdrukkelijke beslissing op het door de verdachte gedane beroep op noodweer gelden.
4.5.3. Het middel slaagt derhalve.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en
afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 29 mei 2007.