ECLI:NL:HR:2007:BA1640
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en bewijsvoering van kasstortingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1966 en woonachtig te Amsterdam, had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 77.191,07, na een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat van de betrokkene, mr. G. Meijers, had middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Knigge concludeerde tot verwerping van het beroep.
De kern van de zaak draaide om de vraag of het Hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel een kasstorting van ƒ 2.000,- had mogen betrekken, terwijl het bewijs van deze kasstorting niet expliciet in de bewijsmiddelen werd genoemd. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel het bewijs niet met zoveel woorden werd genoemd, het Hof voldoende had onderbouwd dat de kasstorting was betrokken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Financieel Rapport, dat door de verdediging als kenbron werd aangedragen, was door het Hof in de bewijsvoering betrokken, waardoor de conclusie dat de kasstorting relevant was, gerechtvaardigd was.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van het Hof werd bevestigd, en het beroep werd verworpen. Dit arrest benadrukt het belang van de bewijsvoering in ontnemingszaken en de rol van financiële rapporten in de beoordeling van wederrechtelijk verkregen voordeel.