ECLI:NL:HR:2007:BA1637

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01122/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen en de rol van het openbaar ministerie in het strafproces

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Maastricht, die het beklag van de klaagster ongegrond had verklaard. De klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.G.J. de Rooij, had verzocht om de teruggave van geldbedragen die in beslag waren genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De Officier van Justitie had in raadkamer aangegeven dat het onderzoeksbelang zich niet langer verzette tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen last tot teruggave zou worden gegeven, omdat er een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden ingediend.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het beklag. Volgens artikel 116, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven zodra het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank het beklag gegrond had moeten verklaren, aangezien de Officier van Justitie had aangegeven dat het onderzoeksbelang niet langer tegen teruggave verzet. De beslissing van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de Rechtbank te Maastricht voor een nieuwe behandeling van het beklag.

Deze uitspraak benadrukt de rol van het openbaar ministerie in het strafproces en de verplichting van de rechter om te beslissen op basis van de informatie die door het openbaar ministerie wordt verstrekt. De Hoge Raad stelt dat de rechtbank niet had mogen volstaan met de mededeling van de Officier van Justitie dat er conservatoir beslag zou worden gelegd, aangezien de wet hierin niet voorziet. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van beklagprocedures in het strafrecht.

Uitspraak

22 mei 2007
Strafkamer
nr. 01122/06 B
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Maastricht van 14 maart 2006, nummer RK 06/9, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de bovenvermelde beschikking omschreven geldbedragen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing, met terug- of verwijzing van de zaak teneinde opnieuw op het beklag te doen beslissen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het beklag, althans ten onrechte heeft geoordeeld alsof sprake is van een conservatoir beslag op de voet van art. 94a Sv.
3.2. De Rechtbank heeft de ongegrondverklaring van het beklag als volgt gemotiveerd:
"De officier van justitie heeft in raadkamer te kennen gegeven dat het onderzoeksbelang in de strafzaak zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag maar dat het inbeslaggenomene niet aan klaagster behoort te worden teruggegeven aangezien er een vordering tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ingediend.
De rechtbank is gezien de inhoud van het procesdossier en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat het onderzoeksbelang het voortduren van het beslag niet langer vordert. Tevens is het niet zeer waarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren dan wel aan het verkeer zal ontrekken.
Toch zal een last tot teruggave niet worden gegeven, aangezien er ook conservatoir beslag zal worden gelegd en er sprake is van een verdenking ter zake van een misdrijf bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie terwijl zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter een geldboete dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Het beklag van klaagster zal daarom ongegrond worden verklaard."
3.3. Ingevolge art. 116, eerste lid, Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene zodra het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het openbaar ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van de strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van evenvermeld punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen.
3.4. Uit de hiervoor onder 3.2 weergegeven overwegingen van de Rechtbank blijkt dat de Officier van Justitie te kennen heeft gegeven dat het onderzoeksbelang zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag. Gelet op het hiervoor onder 3.3 overwogene had de Rechtbank het beklag derhalve gegrond moeten verklaren en op de voet van art. 552a, zesde lid, Sv de daarmee overeenkomende last behoren te geven.
3.5. Het oordeel van de Rechtbank dat zij geen last tot teruggave zal geven aangezien conservatoir beslag zal worden gelegd, is onjuist nu de wet daarin niet voorziet.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank te Maastricht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2007.