4.2.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2006 gehechte pleit-nota heeft de raadsman van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende verweer gevoerd.
"FOTOCONFRONTATIE
(...)
Uit de bij de rechter-commissaris op 19 september 2002 afgelegde verklaring blijkt dat aan de getuige [getuige 1] een fotoset werd getoond. [Verdachte] was in het geheel niet in die fotoset opgenomen.
De getuige dacht dat het om foto nummer 5 ging, maar hij was het er niet 100% zeker van want hij geeft verder aan dat toen foto's hem de eerste keer zijn getoond, hij de persoon op foto 5 niet meteen heeft herkend. Hij had toen later met de politie gebeld om te zeggen dat het volgens hem foto nummer 5 is. De getuige had geschat dat hij het 60 % zeker was. In zijn anonieme verklaring van 18 oktober 2002 heeft de getuige wel [verdachte] als de beweerdelijke schutter herkend.
Maar volgens de verdediging is het meer dan duidelijk dat die confrontatie moet worden geacht weinig bewijskracht te hebben. Twee keer eerder, bij de politie en bij de rechtercommissaris, is de getuige geconfronteerd met een set foto's waarop de vermoedelijke dader op nummer 5 stond aangegeven. De ene keer was de foto van [verdachte] er niet bij. De andere keer wel.
Ter zitting bij het Hof heeft de getuige [getuige 1] verklaard op pag. 2, 5de zin: De politie zei mij enige tijd later dat ik niet de juiste persoon had aangewezen en dat ze een nieuwe fotoconfrontatie zouden organiseren.
Hier dient men even bij stil te staan, want de taak van de Politie in deze situatie is om aan de getuige een fotoset te tonen opdat de getuige uit vrije wil, en naar geweten de persoon kan aanwijzen die de vermoedelijke dader zou zijn.
Indien de getuige in de aan hem getoonde fotoset iemand aanwijst die niet de vermoedelijke dader is welke de Politie in gedachten had, dan dient alles daarbij op te houden met betrekking tot herkenning door die bepaalde getuige.
Hij heeft een persoon herkend uit de fotoset.
Het kan nooit zo zijn dat de Politie achteraf deze getuige benadert en hem mededeelt dat hij niet de juiste persoon heeft aangewezen, en daarna een nieuwe fotoconfrontatie organiseert, waarbij de persoon die de getuige eerst had aangewezen wordt verwisseld door een andere persoon terwijl de fotonummer ongewijzigd blijft. Bovendien blijven de andere foto's in de fotoset hetzelfde.
Deze handelingen zijn als te suggestief aan te merken, aangezien de getuige in zekere zin wordt gedirigeerd om die bepaalde foto welke de Politie wenst, aan te wijzen.
In ieder geval wanneer een getuige twee verschillende personen aanwijst dan blijft er altijd een redelijke twijfel bestaan, waardoor niet met zekerheid kan worden vastgesteld of men de juiste persoon heeft.
Bijkomende feiten en omstandigheden zou dan steunend enige opheldering teweeg kunnen brengen.
De getuige heeft voorts terzitting verklaard dat toen hij [verdachte] in Bon Futuro voor het eerst heeft gezien, hij er niet zeker ervan was dat [verdachte] de dader betrof.
Nu verklaarde de getuige dat de voorhoofd van [verdachte] niet op de dader leek aangezien het haardos van [verdachte] verder van zijn voorhoofd naar zijn achterhoofd ter hoogte van zijn middenhoofd begon dan die van de dader. De dader had meer haren aan de voorhoofd. Dit is een onmiskenbare teken dat het een ander persoon betreft die het onderhavig strafbaar feit heeft begaan.
Bovendien heeft de getuige [getuige 1] op de vraag van de verdediging waarbij zijn verklaring bij de Politie aan hem werd voorgehouden bij de passage waar hij verklaarde dat de schutter een wat lichte huidskleur had, of de huidskleur waar hij naar refereerde klopte met de huidskleur van [verdachte], geantwoord dat [verdachte]'s huidskleur donkerder is.
In ieder geval met betrekking tot de signalementen kan worden vastgesteld dat [verdachte] niet de dader was, althans dat er voldoende redelijke twijfel bestaat dat [verdachte] de dader kon zijn geweest."