ECLI:NL:HR:2007:BA0904
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van onduidelijkheid omtrent te goeder trouw laten ontstaan van schulden
In deze zaak heeft verzoeker tot cassatie, een ondernemer met aanzienlijke schulden, verzocht om toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank te Rotterdam heeft op 25 september 2006 dit verzoek afgewezen, waarna verzoeker in hoger beroep ging bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof bekrachtigde op 22 december 2006 het vonnis van de rechtbank, met de overweging dat niet kon worden beoordeeld of verzoeker te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Verzoeker heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft op 6 april 2007 het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat het verzoek van verzoeker op een grond was afgewezen die niet in de wet is opgenomen. De Hoge Raad benadrukte dat de afwijzing van een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling alleen kan plaatsvinden op basis van de in de wet genoemde gronden, en dat het hof niet had mogen concluderen dat het niet kon worden beoordeeld of verzoeker te goeder trouw was geweest.
De zaak betreft de toepassing van artikel 288 lid 2, aanhef en onder b, F. van de Faillissementswet, waarin de voorwaarden voor de afwijzing van een verzoek tot schuldsanering zijn vastgelegd. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof voor verdere behandeling en beslissing, waarbij het hof opnieuw moet beoordelen of verzoeker aan de voorwaarden voor schuldsanering voldoet.