ECLI:NL:HR:2007:BA0864

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00679/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het horen van een getuige in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het Hof de verdachte twee maanden hechtenis oplegde, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en tevens de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar ontzegde. De verdediging had in hoger beroep verzocht om het horen van een getuige, namelijk een anonieme informant, maar het Hof heeft dit verzoek kennelijk opgevat als een voorwaardelijk verzoek, afhankelijk van het gebruik van een proces-verbaal voor bewijsdoeleinden. Aangezien het Hof dit proces-verbaal niet voor het bewijs heeft gebruikt, was het niet verplicht om op het verzoek tot het horen van de getuige te beslissen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat het verzoek niet leidde tot cassatie. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

22 mei 2007
Strafkamer
nr. 00679/06
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 7 november 2005, nummer 21/001466-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 11 maart 2005 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot twee maanden hechtenis, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft nagelaten uitdrukkelijk te beslissen op een verzoek tot het horen van een getuige.
3.2. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Het proces-verbaal CIE-informatie kan niet voor het bewijs worden gebezigd in verband met art. 344a lid 3 Sv. Zie einde pleitnotitie"
(...)
Mocht uw Hof niet tot een integrale vrijspraak komen, verzoekt de verdediging u, mede gezien art. 344a lid 3 sub b Sv., de volgende persoon te (doen) horen als getuige:
- de informant, zoals vermeld in het proces-verbaal CIE-informatie d.d. 13 oktober 2004 (p. 30 dossier)."
3.3. Het Hof heeft het verzoek van de verdediging kennelijk opgevat als een verzoek dat werd gedaan onder de voorwaarde dat het Hof het desbetreffende proces-verbaal houdende de verklaring van de anonieme informant voor het bewijs zou willen bezigen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Nu het Hof dat proces-verbaal niet voor het bewijs heeft gebezigd, was het Hof derhalve niet gehouden een beslissing te nemen naar aanleiding van het voorwaardelijke verzoek tot het horen van de anonieme informant.
3.4. Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 mei 2007.