ECLI:NL:HR:2007:AZ9677

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42865 en 42866
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
  • A.R. Leemreis
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vakliteratuur

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Leeuwarden, die betrekking hebben op navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1997 en 1998. De belanghebbende had aanvankelijk aanslagen ontvangen naar een belastbaar inkomen van ƒ 33.511 en ƒ 33.893. Na bezwaar werd de navorderingsaanslag voor 1997 vastgesteld op ƒ 35.397 en voor 1998 op ƒ 34.589, waarbij de aanslag voor 1998 na bezwaar werd verminderd. De belanghebbende ging in beroep tegen de uitspraken van het Hof, dat de beroepen ongegrond verklaarde. In cassatie werd door de belanghebbende aangevoerd dat het Hof had miskend dat er geen geschil was over de gemaakte kosten voor vakliteratuur, maar over de vraag of deze als vakliteratuur konden worden aangemerkt.

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de belanghebbende slaagde. De Hoge Raad stelde vast dat de belanghebbende in bezwaar en beroep had gesteld dat hij betalingsbewijzen had getoond aan de controlerende ambtenaar, en dat deze stelling door de Inspecteur niet was bestreden. Het Hof had daarom niet mogen nalaten om een gemotiveerd oordeel te geven over de aard van de kostenpost. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond voor de uitspraak van het Hof met nr. 76/04, maar gegrond voor de uitspraak met nr. 75/04. De laatstgenoemde uitspraak werd vernietigd en het geding met betrekking tot de navorderingsaanslag over 1997 werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

De Hoge Raad gelastte tevens dat de Staat aan de belanghebbende het griffierecht van € 103 vergoedt. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof moet worden toegekend.

Uitspraak

Nr. 42.865 en 42.866
2 maart 2007
whk
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 oktober 2005, nrs. 75/04 en 76/04, betreffende na te melden navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslagen, bezwaren en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1997 en 1998 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 33.511, respectievelijk ƒ 33.893.
Vervolgens is hem over het jaar 1997 een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.397, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Tevens is hem over het jaar 1998 een navorderingsaanslag opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 34.589.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij afzonderlijke uitspraken de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft bij één geschrift tegen drie uitspraken van het Hof, waaronder de twee in de aanhef vermelde, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft met betrekking tot de correctie van de in de aangifte over het jaar 1997 opgevoerde kosten van vakliteratuur geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ter zake van vakliteratuur uitgaven heeft gedaan. Hierbij heeft het Hof overwogen dat ter zake van deze correctie de Inspecteur een nieuw feit heeft, omdat uit de aangifte met bijlagen niet bleek dat er geen betalingsbewijzen voorhanden waren of dat deze desgevraagd niet zouden (kunnen) worden getoond, terwijl deze aangifte ook niet noopte tot een nader onderzoek.
3.2. De tegen de hiervoor in 3.1 vermelde oordelen gerichte klacht houdt in dat het Hof heeft miskend dat tussen de Inspecteur en belanghebbende met betrekking tot voormelde kosten niet in geschil was dat zij waren gemaakt, doch of de literatuur waarop de kosten betrekking hadden, als vakliteratuur kan worden aangemerkt.
De klacht slaagt. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende in bezwaar en beroep heeft gesteld dat tijdens het boekenonderzoek de betalingsbewijzen aan de controlerende ambtenaar zijn getoond, en voorts dat die stelling door de Inspecteur voor het Hof niet is bestreden. Het Hof had daarom niet mogen nalaten een gemotiveerd oordeel te geven omtrent het karakter van de onderhavige kostenpost.
3.3. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4. Gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak met betrekking tot de navorderingsaanslag over 1997 niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de aard van de door belanghebbende aangeschafte literatuur.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond voorzover het is gericht tegen de uitspraak van het Hof met nr. 76/04,
verklaart het beroep gegrond voorzover het is gericht tegen de uitspraak van het Hof met nr. 75/04,
vernietigt laatstvermelde uitspraak,
verwijst het geding met betrekking tot de navorderingsaanslag over het jaar 1997 naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2007.