ECLI:NL:HR:2007:AZ8779
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over redelijke termijn en kwalificatie van bewezenverklaarde feiten in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld tot vierentwintig maanden gevangenisstraf, met een voorwaardelijk opgelegde straf en een toegewezen vordering van de benadeelde partij. De verdachte stelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden tussen de verstekuitspraak en de betekening aan hem. De Hoge Raad oordeelde dat de verstekmededeling binnen een jaar na het bestreden arrest rechtsgeldig was betekend, waardoor er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De vertraging na de betekening kwam voor rekening van de verdachte, die redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de uitspraak.
Daarnaast herstelde de Hoge Raad ambtshalve het verzuim van het Hof om de bewezenverklaarde feiten te kwalificeren. De Hoge Raad kwalificeerde de feiten als diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en andere gerelateerde feiten. Het beroep van de verdachte werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betekening in strafzaken en de verantwoordelijkheden van de verdachte in het proces.