ECLI:NL:HR:2007:AZ8779

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01087/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over redelijke termijn en kwalificatie van bewezenverklaarde feiten in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld tot vierentwintig maanden gevangenisstraf, met een voorwaardelijk opgelegde straf en een toegewezen vordering van de benadeelde partij. De verdachte stelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden tussen de verstekuitspraak en de betekening aan hem. De Hoge Raad oordeelde dat de verstekmededeling binnen een jaar na het bestreden arrest rechtsgeldig was betekend, waardoor er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De vertraging na de betekening kwam voor rekening van de verdachte, die redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de uitspraak.

Daarnaast herstelde de Hoge Raad ambtshalve het verzuim van het Hof om de bewezenverklaarde feiten te kwalificeren. De Hoge Raad kwalificeerde de feiten als diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en andere gerelateerde feiten. Het beroep van de verdachte werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betekening in strafzaken en de verantwoordelijkheden van de verdachte in het proces.

Uitspraak

17 april 2007
Strafkamer
nr. 01087/06
AG/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 september 1999, nummer 22/002695-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 5 november 1989 - de verdachte veroordeeld tot vierentwintig maanden gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf en heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het ontbreken van de kwalificatie en de opgelegde straf, tot kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten als in de conclusie vermeld, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden tussen de bestreden, bij verstek gewezen, uitspraak en het tijdstip waarop deze uitspraak aan de verdachte in persoon is betekend. Deze overschrijding moet, aldus het middel, leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in dat een verstekmededeling betreffende het op 22 september 1999 bij verstek gewezen arrest van het Hof - na vergeefse aanbieding op 22 oktober 1999 op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] en terugzending aan de afzender - op 10 december 1999 is uitgereikt aan de (waarnemend-)griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage omdat "blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van de woongemeente van de geadresseerde, deze op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven", waarna zij op diezelfde dag als gewone brief is verzonden aan het in de akte vermelde adres van geadresseerde ([a-straat 1] te [woonplaats]).
3.3. Nu de verstekmededeling binnen een jaar na het bestreden arrest rechtsgeldig is betekend op de voet van art. 588, derde lid, (oud) Sv, is van een overschrijding van de redelijke termijn in de in het middel bedoelde procesfase geen sprake. De na die betekening opgetreden vertraging komt voor rekening van de verdachte omdat redelijkerwijs ervan kan worden uitgegaan dat hij door die betekening op de hoogte is geraakt van 's Hofs uitspraak (vgl. HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, rov. 3.19).
3.4. Het middel faalt dus.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Het Hof heeft kennelijk bij vergissing verzuimd de bewezenverklaarde feiten te kwalificeren. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, dit verzuim herstellen en doen wat het Hof had behoren te doen.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het Hof heeft verzuimd de bewezenverklaarde feiten te kwalificeren;
Kwalificeert het bewezenverklaarde als:
1. "diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en een andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak";
2. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming";
3. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming"; en
4. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak";
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 17 april 2007.