ECLI:NL:HR:2007:AZ8747

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/123HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van griffierechten in onteigeningszaken en de toepassing van de Wet tarieven in burgerlijke zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 april 2007 uitspraak gedaan over de vaststelling van griffierechten in onteigeningszaken. De gemeente 's-Gravenhage had beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin een schadevergoeding was vastgesteld voor Civilised Traveller B.V. en Bever Zwerfsport B.V. De hoogte van het in cassatie verschuldigde vast recht was door de (waarnemend) griffier van de Hoge Raad vastgesteld op € 5.810,--. De advocaat van de eisers, mr. J.P. van den Berg, kwam op 8 september 2006 in verzet tegen deze beslissing, met het argument dat het vast recht op basis van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) op een andere manier had moeten worden vastgesteld.

De Hoge Raad oordeelde dat het verzet gegrond was. De Raad stelde vast dat in onteigeningszaken de eis strekt tot onteigening en bepaling van het door de onteigenende partij te betalen bedrag der schadeloosstelling. Dit betekent dat het tarief voor 'alle andere gevallen' van toepassing is, in plaats van het tarief voor zaken waarin de eis of het verzoekschrift strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van meer dan € 11.345,--. De Hoge Raad vernietigde de beslissing van de griffier en stelde het verschuldigde vast recht voor de cassatieprocedure vast op € 296,--.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop griffierechten in onteigeningszaken worden vastgesteld en benadrukt de noodzaak voor een duidelijke regeling in de WTBZ met betrekking tot onteigeningszaken. De uitspraak is een bevestiging van de eerdere jurisprudentie en biedt duidelijkheid voor toekomstige gevallen waarin vergelijkbare vragen aan de orde zijn.

Uitspraak

27 april 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/123HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
Mr. J.P. VAN DEN BERG,
kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
OPPOSANT op de voet van art. 25 Wet
tarieven in burgerlijke zaken tegen een beslissing van de Griffier van de Hoge Raad der Nederlanden.
1. De feiten
Bij dagvaarding van 12 april 2006, ingeschreven onder rolnummer C06/113, heeft de gemeente 's-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 februari 2006. In dit vonnis heeft de rechtbank, voorzover thans van belang, vastgesteld dat aan Civilised Traveller B.V. ten laste van de gemeente een bedrag toekomt ter zake van de beëindiging van de erfpachtsrechten betreffende de percelen [a-straat 1 en 2]/[b-straat 1] ter hoogte van € 1.296.200,-- en heeft zij de schadeloosstelling voor Bever Zwerfsport B.V. vastgesteld op € 193.567,--.
De hoogte van het in cassatie verschuldigde vast recht is door de (waarnemend) griffier van de Hoge Raad bepaald op € 5.810,--.
Tegen de beslissing van de (waarnemend) griffier is de advocaat van Civilised Traveller B.V. en Bever Zwerfsport B.V. in voormelde cassatieprocedure, mr. J.P. van den Berg, op 8 september 2006 in verzet gekomen bij verzoekschrift als bedoeld in art. 25 WTBZ. Bij brief van 10 oktober 2006 heeft Van den Berg een gecorrigeerde versie van het verzoekschrift overgelegd met het verzoek deze in de plaats te stellen van het eerder toegezonden exemplaar.
De (waarnemend) griffier van de Hoge Raad heeft op 17 oktober 2006 een verweerschrift ingediend en verzocht het verzet ongegrond te verklaren.
Het verzoekschrift en het verweerschrift zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot afwijzing van het verzet.
2. Beoordeling van het verzet
2.1 In deze onteigeningszaak heeft de (waarnemend) griffier wegens in cassatie verschuldigd vast recht een bedrag van € 5.810,-- in rekening gebracht, zulks op basis van art. 2 lid 3, onder d, WTBZ, dat geldt voor zaken bij de gerechtshoven en de Hoge Raad waarin "de eis of het verzoekschrift strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van meer dan € 11.345,--". Opposant meent dat het vast recht had moeten worden vastgesteld op basis van art. 2 lid 3, onder f, WTBZ, dat voor de gerechtshoven en de Hoge Raad geldt voor "alle andere gevallen".
2.2 Het gelijk is aan opposant. Hij beroept zich terecht op HR 17 juli 1995, nr. 8692, NJ 1995, 749, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat in een onteigeningszaak de eis strekt tot onteigening en bepaling van het door de onteigenende partij te betalen bedrag der schadeloosstelling en niet strekt "tot betaling van een bepaalde geldsom" nu daaronder moet worden verstaan betaling van een bepaalde geldsom door de gedaagde of verweerder. Naar het oordeel van de Hoge Raad was in onteigeningszaken waarin de vast te stellen schadeloosstelling in geschil is, daarom het tarief voor "alle andere gevallen" van toepassing.
Nadien is art. 2 WTBZ met ingang van 15 januari 1999 gewijzigd bij de wet van 24 december 1998, Stb. 1998, 744 tot verhoging van de opbrengst van griffierechten. De bepalingen van art. 2 lid 3 over het vast recht bij de gerechtshoven en de Hoge Raad, waarop het zojuist vermelde oordeel van de Hoge Raad berustte, zijn evenwel niet gewijzigd. Wel is in art. 2 lid 2, betreffende het vast recht bij de rechtbanken, een onderdeel f toegevoegd dat een vast recht voorschrijft voor zaken "waarin een vordering tot onteigening wordt gedaan" van een percentage van "de som die in de uitspraak als schadeloosstelling wordt toegekend", maar daarmee is geen regeling voor het vast recht in cassatie gegeven.
Er is geen sprake van een onmiskenbare vergissing die aanleiding zou kunnen geven het vast recht in cassatie op overeenkomstige wijze te bepalen als het vast recht voor de eerste aanleg. Niet aannemelijk is dat het de wetgever is ontgaan dat art. 2 WTBZ vanaf 1 januari 1984 (wet van 30 december 1983, Stb. 1983, 694) in het tweede en derde lid een naar instantie en onderwerp gedifferentieerd systeem voor de vaststelling van de hoogte van het griffierecht inhoudt. Nu noch bij de wetswijziging van 1999 noch nadien in art. 2 lid 3 WTBZ een specifieke regeling is opgenomen voor het vast recht bij de Hoge Raad in onteigeningszaken, leidt het vorenoverwogene tot de slotsom dat het tarief voor "alle andere gevallen" als bedoeld in art. 2 lid 3, aanhef en onder f, WTBZ van toepassing is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het verzet gegrond;
vernietigt de bestreden beslissing van de griffier;
stelt het door Civilised Traveller B.V. en Bever Zwerfsport B.V. voor de cassatieprocedure met rolnummer C06/113 verschuldigde vast recht op het bedrag van € 296,--.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 27 april 2007.