ECLI:NL:HR:2007:AZ8744

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/091HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenarrest in invorderingszaak

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], de ontvanger van de Belastingdienst Oost-Brabant, aangeduid als de Ontvanger, gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch. Eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat hij goed opposant is tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting 1997. De Ontvanger heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd dat eiser zou dulden dat het dwangbevel ten uitvoer werd gelegd. De rechtbank heeft in een eindvonnis van 31 maart 2004 zowel de vorderingen van eiser als de reconventionele vordering van de Ontvanger afgewezen.

Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar de Ontvanger incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Na een tussenarrest van 15 november 2005 heeft eiser een incidentele vordering ingesteld. Het hof heeft in een arrest van 14 maart 2006 de incidentele vordering afgewezen en de zaak naar de rol verwezen voor beraad. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof.

De Ontvanger heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eiser in zijn cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van het beroep. De Advocaat-Generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eiser. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het bestreden arrest van het hof een tussenarrest is en dat beroep in cassatie tegen een tussenarrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest kan worden ingesteld. De Hoge Raad heeft eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

27 april 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/091HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST OOST-BRABANT/KANTOOR EINDHOVEN (voorheen: DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ ONDERNEMINGEN EINDHOVEN),
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. Schenck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 21 december 2001 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. een verklaring voor recht dat [eiser] goed opposant is tegen de tenuitvoerlegging van het door de Ontvanger beweerdelijk uitgevaardigde dwangbevel ter zake van de aanslag IB 1997 en dat dit dwangbevel dientengevolge buiten effect is gesteld;
alsmede de Ontvanger te veroordelen:
b. om zich te onthouden van enige invorderingsmaatregelen ter zake van de op te leggen dan wel reeds opgelegde aanslag IB 1997;
c. tot opheffing van alle ter zake van de aanslag IB 1997 gelegde of nog te leggen beslagen;
d. tot restitutie van alle ter zake van de aanslag IB 1997 reeds uitgewonnen of nog uit te winnen bedragen;
e. tot vergoeding van alle door het onrechtmatig handelen veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat, met rente;
f. tot vergoeding van de kosten van het geding.
De Ontvanger heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen om te dulden dat het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd.
Na een tussenvonnis van 12 november 2003 heeft de rechtbank bij eindvonnis van 31 maart 2004 zowel in conventie als in reconventie de vorderingen afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De Ontvanger heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Na een tussenarrest van het hof van 15 november 2005 heeft [eiser] een incidentele vordering op grond van art. 85 lid 2 Rv. ingesteld. Bij arrest van 14 maart 2006 heeft het hof in het incident het gevorderde afgewezen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor beraad partijen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 14 maart 2006 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep.
[Eiser] heeft een schriftelijke reactie gegeven op het beroep op niet-ontvankelijkheid.
De zaak is voor wat betreft het niet-ontvankelijkheidsverweer voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het dictum van het bestreden, op 14 maart 2006 uitgesproken arrest houdt niet een beslissing in die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Dit arrest is een tussenarrest, waarop art. 401a lid 2 Rv. van toepassing is.
Nu het hof niet anders heeft bepaald en het niet gaat om een geval waarin art. 75 lid 1 Rv. van toepassing is, kan beroep in cassatie van het tussenarrest derhalve slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 342,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 27 april 2007.