ECLI:NL:HR:2007:AZ8742

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/008HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over bewijslast bij diefstal van een auto

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen AEGON SCHADEVERZEKERING N.V. wegens de afwijzing van zijn claim onder een autoverzekering na diefstal van zijn voertuig. Eiser had op 9 februari 1995 een diefstalverzekering afgesloten voor zijn Opel Omega. Na de aangifte van diefstal op 6 februari 1998, weigerde AEGON uitkering te doen, stellende dat er geen gedekt evenement had plaatsgevonden. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft eiser toegelaten tot bewijslevering, maar na een reeks van rechtszaken, waaronder een hoger beroep en een cassatieberoep, heeft de rechtbank uiteindelijk de vordering van eiser afgewezen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bewijslast voor de diefstal bij eiser ligt, omdat AEGON de diefstal gemotiveerd had betwist. De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem in de kosten van het geding veroordeeld. Dit arrest benadrukt de rol van de bewijslast in verzekeringszaken en de uitleg van polisvoorwaarden.

Uitspraak

4 mei 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/008HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V., handelend onder de naam Aegon Schadeverzekering Accent/Aegon Nederlandse Verzekeringsgroep,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 7 augustus 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: Aegon - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd Aegon te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van ƒ 67.850,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten.
Aegon heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 10 november 1999 [eiser] toegelaten te bewijzen dat er diefstal van zijn auto heeft plaatsgevonden.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 17 april 2001 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de zaak ter verdere afdoening en berechting naar voornoemde rechtbank verwezen.
Vervolgens heeft Aegon de rechtbank bij akte van 25 november 2002 verzocht vonnis te bepalen.
Bij eindvonnis van 15 januari 2003 heeft de rechtbank de vordering afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na een tussenarrest van 9 november 2004 en getuigenverhoren, heeft het hof bij eindarrest van 27 september 2005 het vonnis van de rechtbank van 15 januari 2003 bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Aegon is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] heeft op of omstreeks 9 februari 1995 bij Aegon een zogeheten Nieuw voor Nieuw Autopolis (diefstalverzekering) voor zijn auto afgesloten, een Opel Omega met kenteken [AA-BB-00] (hierna: de auto). De daarbij behorende polisvoorwaarden bevatten onder meer het volgende beding:
"2. Casco
2.1 Dekking
U heeft recht op vergoeding van elke schade, die voortvloeit uit beschadiging, vernietiging, vermissing of verlies van uw motorrijtuig ongeacht de oorzaak, ook als gevolg van eigen gebrek.
Alleen wanneer wij ons kunnen beroepen op één van de in de polis genoemde uitsluitingen of beperkingen bestaat dat recht geheel of gedeeltelijk niet.
Onder eigen gebrek wordt verstaan een ongunstige (stoffelijke) eigenschap van uw motorrijtuig, die motorrijtuigen van dezelfde soort niet behoren te bezitten."
(ii) Op 6 februari 1998 heeft [eiser] aangifte gedaan van diefstal van de auto.
(iii) Aegon heeft een rapport van expertise laten opstellen door [A] B.V. (hierna: [A]). [A] heeft een deskundige, [betrokkene 1], ingeschakeld om een sleutelonderzoek uit te voeren. Eén van de twee door [betrokkene 1] onderzochte sleutels bleek te zijn gekopieerd. Aegon heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een gedekt evenement (met name diefstal) en heeft geweigerd uitkering te doen van het verzekerde bedrag.
3.2 In dit geding heeft [eiser] zijn hiervoor in 1 omschreven vordering gebaseerd op de stelling dat de auto is gestolen. Hij heeft voorts aangevoerd dat uit het hiervoor in 3.1 onder (i) geciteerde polisbeding volgt dat op Aegon, die de diefstal bestrijdt, de bewijslast rust dat de auto niet is gestolen. Laatstgenoemde heeft een aantal specifieke omstandigheden genoemd op grond waarvan bij haar twijfel is gerezen over de juistheid van aangifte, en heeft aangevoerd dat de bewijslast van de gestelde diefstal op [eiser] rust.
De rechtbank heeft [eiser] toegelaten te bewijzen dat de auto is gestolen. Op het daartegen door [eiser] ingestelde beroep heeft het hof dit tussenvonnis bekrachtigd.
Omdat [eiser] na terugwijzing van de zaak geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid bewijs van de gestelde diefstal te leveren, heeft de rechtbank bij eindvonnis zijn vordering afgewezen.
[eiser] is in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis. Hij heeft aangevoerd dat hij bewijs van de gestelde diefstal had willen leveren, maar dit door een fout van zijn procureur niet tijdig aan de rechtbank heeft kenbaar gemaakt. Het hof heeft vervolgens [eiser] toegelaten tot bewijslevering. Na getuigenverhoor heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd omdat [eiser] niet was geslaagd in de hem opgedragen bewijslevering (rov. 15).
3.3 Middel I van het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep betoogt, kort gezegd, dat het hof ten onrechte in zijn eindarrest heeft voortgebouwd op de in zijn tussenarrest gegeven beslissing omtrent de bewijslast, welke beslissing onjuist was. In dat verband heeft [eiser] herhaald dat uit het hiervoor in 3.1 onder (i) geciteerde polisbeding volgt dat op Aegon de bewijslast rust dat de auto niet is gestolen.
Het middel faalt. Het hof heeft dat beding kennelijk en niet onbegrijpelijk aldus uitgelegd dat daarin de dekkingsomvang van de onderhavige verzekering is omschreven, die nader is uitgewerkt in de uitsluitingen en beperkingen welke worden opgesomd in de artikelen 2.2 en volgende, en dat deze bepaling niet betrekking heeft op de verdeling van de bewijslast voor het geval de verzekerde stelt dat de verzekerde auto is gestolen. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv., zoals voor een geval als het onderhavige uitgelegd in HR 28 oktober 1994, nr. 15478, NJ 1995, 141, heeft het hof daarom terecht de bewijslast van de diefstal op [eiser] gelegd, nu Aegon deze gemotiveerd had betwist.
3.4 De in de onderdelen II en III aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Aegon begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 mei 2007.